DETAILS
Gebruikte databank:
Datum:
Categorie:
Vastgoed in dienst van economische ontwikkeling
Nicolas de Vijlder (Vakgroep Geschiedenis UGent) en Koen Schoors (Vakgroep Economie UGent en Higher School of Economics , National Research University Moscow) onderzochten de factoren die tot de industrialisatie en economische ontwikkeling van Vlaanderen hebben geleid. Ze analyseerden de ontwikkeling van de economie in talrijke Vlaamse lokaliteiten in de periode 1830-1910. De regionale verschillen die hun analyse bloot legt, verklaren ze met behulp van de these van Hernando de Soto. Die wijst een goed geordend eigendomssysteem als een essentiële voorwaarde aan voor economische ontwikkeling. In de regio’s waar vastgoed belangrijke inkomsten genereerde en als onderpand van leningen werd aangewend, groeide de lokale economie door investeringen in handel en nijverheid. Dit patroon ligt in de lijn van de voorspellingen van de Soto.
Het onderzoek steunt op een uitgebreide analyse van grondprijzen en data over vastgoed, werkgelegenheid, nijverheid en handel in 1.179 gemeenten afkomstig uit LOKSTAT en POPPKAD.
Artikel:
De Vijlder, Nicolas en Koen Schoors. “Land rights, local financial development and industrial activity: evidence from Flanders (nineteenth – early twentieth century)”. Cliometrica, 14(2020), 3: 507-50.
Abstract:
In this paper, we investigate the hypothesis that the economic divergence across Flemish localities between 1830 and 1910 is explained by the theory of Hernando de Soto. We hypothesize that the uniform land rights installed after the French revolution provided borrowers with an attractive form of collateral. Conditional on the presence of local financial development provided by a new government-owned bank this eased access to external finance and fostered industrial and commercial economic activity. Using primary historical data of about 1179 localities in Flanders, we find that the variation in the local value of land (collateral) and the variation in local financial development jointly explain a substantial amount of the variation in non-agricultural employment accumulated between 1830 and 1910. By 1910, industrial and commercial economic activity was more developed in localities where both early (1846) rural land prices were high and early (1880) local financial development was more pronounced, which is in line with the ‘de Soto’ hypothesis.