Achter dat nationaal gemiddelde schuilen echter grote regionale en lokale verschillen. Op basis van de jaarlijkse ‘staten van koepokinenting’ kon het Queteletcentrum gemeentelijke vaccinatiekaarten reconstrueren voor de jaren 1827-29. Al gaat het om een momentopname en vertoonde de vaccinatieregistratie nog wat mankementen, de kaarten geven een duidelijk beeld van de geografische patronen in vaccinatie.
We berekenden de vaccinatiegraad in verhouding tot het aantal geboorten, in plaats van de bevolking, omdat pokken een kinderziekte was en de vaccinaties vooral aan kinderen werden toegediend.
In veel gemeenten was er een lage vaccinatiegraad: minder dan 13 procent van de kinderen werd er gevaccineerd (zie kaart 1). Hoge scores observeren we in de regio’s rond Kortrijk, Brugge, Turnhout, Waver, Dinant, Philippeville en Luxemburg. In het noorden springen Drenthe, Gelderland en delen van Friesland en Noord-Brabant met bovengemiddelde cijfers in het oog. In sommige gemeenten werd 90 procent en meer gevaccineerd.
Met gebruik van smoothing technieken kunnen we lokale verschillen uitvlakken en de geografische patronen nog beter zichtbaar maken (zie kaart 2). De regionale vaccinatiekaarten tonen duidelijk dat de vaccinatiecampagnes het meest succes hadden in het noordoosten en het uiterste zuiden van de Nederlanden. Dat is opmerkelijk, omdat het om de dunbevolktste plattelandsgebieden van het koninkrijk gaat en het besmettingsrisico er minder groot was. Dat het ook de armste regio’s waren, is dan weer minder verrassend, gezien de vaccinatiewetgeving. Maar er is meer.
Het kaartbeeld is niet alleen de resultante van een reeks sociaaleconomische factoren (percentage armen en scholieren in de bevolking), maar ook van een wirwar aan provinciale en lokale regelingen. De uitvoering van het centrale vaccinatiebeleid was namelijk in handen van de provinciale en lokale besturen. De autonomie was groot. Aangezien er toen geen schoolplicht was, werd een groot aantal kinderen niet bereikt. Volgens de Nederlandse historicus Willibrord Rutten was de provincie Drenthe op dat vlak haar tijd ver vooruit: zij koppelde de vaccinatieplicht aan een algemene leerplicht op de lagere scholen. Ook Gelderland en Luxemburg, die net als Drenthe tot de meeste gealfabetiseerde gebieden van de Nederlanden behoorden, hielden streng controle op de vaccinatieplicht. In het westen daarentegen nam men het minder nauw met de handhaving: in veel gemeentescholen werden ook kinderen zonder pokkenbriefje toegelaten.
Net zoals niet elk individu overtuigd was van het nut van het vaccin, was dat ook het geval voor de lokale besturen. Er was een grote vaccinatieschrik. Het was immers niet duidelijk hoe het vaccin werkte. Virussen en andere ziekteverwekkers waren tot de late negentiende eeuw niet gekend.
Ook het feit dat gezonde kinderen met een koeienziekte werden ingeënt, wekte veel argwaan. Vanuit katholieke hoek waren er eveneens tegengeluiden, ondanks het feit dat paus Pius VII de vaccinatiecampagne goedkeurde. Voor veel katholieken waren pokken en andere ziekten een straf van God. Inenting was dus niet geoorloofd, aangezien dit Gods werk kon ondermijnen.
Niettemin is de bekende culturele breuklijn tussen katholieken en protestanten, onder en boven de Moerdijk, op onze vaccinatiekaarten niet zichtbaar.
Bovendien had niet elk bestuur voldoende middelen om zo’n campagne te bekostigen, ook al werden lokale dokters en chirurgijns door de provinciale geneeskundige commissies van koepokstof voorzien.
Kinderen werden kosteloos ingeënt, maar in veel regio’s kregen de medici hiervoor een kleine vergoeding uit de gemeentekassen. Daarnaast werden gouden en zilveren medailles uitgeloofd aan medici met het grootste aantal gratis vaccinaties. Velen wachtten trouwens totdat ze een voldoende aantal kinderen konden inenten, zodat ze recht hadden op een medaille.
Door de verschillen in handhaving van de vaccinatiedwang van scholieren en arme kinderen, ontstond een paradoxale situatie waarin de hoogste vaccinatiecijfers voorkwamen in de armste, dunbevolktste en meest gealfabetiseerde gebieden in de Nederlanden.
Op een algemene vaccinatieplicht in België was het trouwens wachten tot 1946. België en Oostenrijk waren de enige Europese landen waar in de negentiende eeuw geen vaccinatieverplichting werd ingevoerd. Lees hier waarom.
De eerste vaccinatiecampagne tegen pokken wijst ons op enkele fundamentele uitdagingen voor beleidsvormers die ook vandaag nog gelden. Zo toont ze aan dat zonder aandacht voor sociaaleconomische en regionale verschillen geen doeltreffend vaccinatiebeleid mogelijk is. Op verschillende vlakken zijn de moeilijkheden in de huidige vaccinatiecampagne goed te vergelijken met die van tweehonderd jaar geleden.
Reeds in 2017 wees de Noorse demograaf Sven-Erik Mamelund op de beperkte aandacht voor sociale ongelijkheid in de noodplannen van internationale organisaties zoals de Wereldgezondheidsorganisatie. Er werd in die rampenplanning wel rekening gehouden met de bijzondere situatie van lage-inkomensgebieden bij de uitbraak van epidemieën, maar niet met de interne verschillen in die landen, noch van die in de hoge-inkomenslanden.
Nochtans kan de regionale en sociale ongelijkheid in gezondheidspreventie de bestrijding van een epidemie aanzienlijk vertragen, zo weten we ondertussen. In de Belgische vaccinatiecampagne tegen covid-19 worden sommige groepen prioritair gevaccineerd. Daarbij gaat het in de eerste plaats om mensen die vanwege hun leeftijd of medische achtergrond een groter risico lopen. Door in de beleidsstrategieën en projectiemodellen meer rekening te houden met de sociaaleconomische en culturele verschillen in vaccinatiebereidheid en navolging van gedragsmaatregelen kunnen epidemieën in de toekomst ongetwijfeld beter worden bestreden.