De Spaanse Griep in België

DETAILS

Gebruikte databank:

LOKSTAT, HISSTER, S.O.S. ANTWERPEN

Datum:

december 2021

Categorie:

Publicatie

De Spaanse Griep in België

Dit artikel biedt het eerste omvattende overzicht van de ernst en impact van de Spaanse Griep in België (1918-1919), en sluit daarmee eindelijk aan bij de uitgebreide internationale literatuur over pandemieën in het algemeen en de Spaanse Griep in het bijzonder. We verzamelden aanwijzingen uit egodocumenten (dagboeken), oversterfte op gemeentelijk niveau, en doodsoorzakenregisters op individueel niveau om het chronologisch en ruimtelijk patroon van de Spaanse Griep in België in 1918 en 1919 te reconstrueren en om het sociaal en demografisch profiel van de griepslachtoffers in Antwerpen te omschrijven, en we bespreken de maatregelen genomen door de overheid in de moeilijke omstandigheden van de Duitse bezetting. Ons onderzoek toont dat voor België de chronologie en geografie van de Spaanse Griep niet los gezien kunnen worden van de verwikkelingen met de Eerste Wereldoorlog, met name van de rol van de soldaten en geëvacueerden die zowel de griep mee hielpen verspreiden, als de sterftecijfers op gemeentelijk niveau de hoogte in dreven.

Artikel: 

Devos, I., M. Bourguignon, et al. (2021), “The Spanish Flu in Belgium, 1918–1919. A State of the Art”, Historical Social Research Supplement 33: 251-283.


Virussen kennen geen grenzen, vaccins jammer genoeg wel

VIRUSSEN KENNEN GEEN GRENZEN, VACCINS JAMMER GENOEG WEL

DETAILS

Gebruikte databanken:

HISSTER

Datum:

Mei 2021

Categorie:

Blogpost

Auteur: Isabelle Devos

De vaccinatiecampagne tegen covid-19 draait in België op volle toeren, maar loopt niet overal van een leien dakje. Er zijn grote gemeentelijke verschillen. In Vlaanderen zijn de kustgemeenten Knokke-Heist en Koksijde met ca. 60 procent gevaccineerden de koplopers; Vilvoorde met nauwelijks 30 procent hinkt erg achterop (31 mei 2021). Volgens sommigen kan de vaccinatiegraad als een armoede-indicator worden beschouwd: in de armste gemeenten ligt het percentage inentingen aanzienlijk lager dan elders. 

Tijdens de eerste vaccinatiecampagne, zo’n twee eeuwen geleden, was er ook een duidelijk verband met armoede. Toen het ging het om de pokken. Alleen was de relatie net andersom: in de armste regio’s werden toen de hoogste vaccinatiecijfers genoteerd. 


Covid-19 vaccinatie: grote lokale verschillen

De verschillen in vaccinatiegraad hebben enerzijds te maken met de leeftijdsstructuur (sommige gemeenten hebben een veel oudere bevolking) en logistieke afspraken in verband met de levering van vaccins en de manier waarop mensen worden gecontacteerd (brief, email, enz.). Anderzijds is niet iedereen even bereid om een prik te laten zetten.

Vooral in Brussel en het Franstalige landsgedeelte is het aandeel vaccinweigeraars groter. Volgens sommigen heeft dit te maken met de sterke invloed van de Franse media waar de vaccinatiescepsis wijdverspreid is (o.a. door enkele medische schandalen). Ook religieuze motieven of een levensstijl die erg natuurgebonden is, zijn redenen om het vaccin te weigeren. Anderen wijzen op een verband met de sociaaleconomische positie, met name het opleidingsniveau en/of de migratie-achtergrond. Mensen met een laag onderwijsniveau hebben meestal minder vertrouwen in de (medische) wetenschap. Ook de vaardigheid om informatie over het vaccin te begrijpen in een andere taal dan de moedertaal, kan de vaccinatiebereidheid ernstig belemmeren.

De eerste vaccinatiecampagne

Vaccinatie bestaat al ruim tweehonderd jaar. De Engelse plattelandsarts Edward Jenner toonde in 1796 het verband tussen koeien- en mensenpokken aan en ontdekte dat mensen immuun werden door hen te besmetten met het koepokvirus. 

In de vroegmoderne tijd stierf één op tien aan de ziekte; vooral kinderen werden getroffen. Jenners uitvinding geraakte snel verspreid. Bij ons voerde de Oostendse geneesheer Roselt in 1800 de eerste koepokinenting uit, gevolgd door de chirurgijn Demanet in Gent en andere medici in de rest van het land.

De koepokinenting was één van de paradepaardjes van het Franse verlichte bestuur. Via voorlichtingscomités en populariserende brochures trachtte ze de bevolking van het nut te overtuigen, maar dat wierp onvoldoende vruchten af. Vanaf 1809 deed ze dat met zachte dwang. 

Toegang tot onderwijs en armenzorg kon voortaan niet langer zonder een vaccinatiebewijs. Zonder het ‘pokkenbriefje’ mochten kinderen niet op school. Gezinnen die een beroep deden op armenzorg, kregen geen steun indien hun kinderen niet waren gevaccineerd. 

Onder het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden werd de kruistocht tegen de pokken op hetzelfde élan voortgezet. Dit werd onder meer vastgelegd in het Koninklijk Besluit van 1818, maar het duurde tot ca. 1823 vooraleer dat op grote schaal werd geïmplementeerd. Daarna stegen de vaccinatiecijfers snel. Op het eind van de jaren 1820 was gemiddeld twee derde van alle kinderen in de Nederlanden gevaccineerd.
Vaccinatiebewijsklein
Vaccinatiebewijs (Rijksarchief Gent, Hollands Fonds, Doos 8a (Collectie Gadeyne))

Geografische patronen in vaccinatiegraad

Achter dat nationaal gemiddelde schuilen echter grote regionale en lokale verschillen. Op basis van de jaarlijkse ‘staten van koepokinenting’ kon het Queteletcentrum gemeentelijke vaccinatiekaarten reconstrueren voor de jaren 1827-29. Al gaat het om een momentopname en vertoonde de vaccinatieregistratie nog wat mankementen, de kaarten geven een duidelijk beeld van de geografische patronen in vaccinatie. 

We berekenden de vaccinatiegraad in verhouding tot het aantal geboorten, in plaats van de bevolking, omdat pokken een kinderziekte was en de vaccinaties vooral aan kinderen werden toegediend.

In veel gemeenten was er een lage vaccinatiegraad: minder dan 13 procent van de kinderen werd er gevaccineerd (zie kaart 1). Hoge scores observeren we in de regio’s rond Kortrijk, Brugge, Turnhout, Waver, Dinant, Philippeville en Luxemburg. In het noorden springen Drenthe, Gelderland en delen van Friesland en Noord-Brabant met bovengemiddelde cijfers in het oog. In sommige gemeenten werd 90 procent en meer gevaccineerd. 

Kaart 1. Aantal pokkenvaccinaties per 100 geboorten, Nederlanden, 1827-29

Met gebruik van smoothing technieken kunnen we lokale verschillen uitvlakken en de geografische patronen nog beter zichtbaar maken (zie kaart 2). De regionale vaccinatiekaarten tonen duidelijk dat de vaccinatiecampagnes het meest succes hadden in het noordoosten en het uiterste zuiden van de Nederlanden. Dat is opmerkelijk, omdat het om de dunbevolktste plattelandsgebieden van het koninkrijk gaat en het besmettingsrisico er minder groot was. Dat het ook de armste regio’s waren, is dan weer minder verrassend, gezien de vaccinatiewetgeving. Maar er is meer.

Kaart 2. Aantal pokkenvaccinaties per 100 geboorten (na smoothing 10 km.), Nederlanden, 1827-29

Geen onverdeeld succes

Het kaartbeeld is niet alleen de resultante van een reeks sociaaleconomische factoren (percentage armen en scholieren in de bevolking), maar ook van een wirwar aan provinciale en lokale regelingen. De uitvoering van het centrale vaccinatiebeleid was namelijk in handen van de provinciale en lokale besturen. De autonomie was groot. Aangezien er toen geen schoolplicht was, werd een groot aantal kinderen niet bereikt. Volgens de Nederlandse historicus Willibrord Rutten was de provincie Drenthe op dat vlak haar tijd ver vooruit: zij koppelde de vaccinatieplicht aan een algemene leerplicht op de lagere scholen. Ook Gelderland en Luxemburg, die net als Drenthe tot de meeste gealfabetiseerde gebieden van de Nederlanden behoorden, hielden streng controle op de vaccinatieplicht. In het westen daarentegen nam men het minder nauw met de handhaving: in veel gemeentescholen werden ook kinderen zonder pokkenbriefje toegelaten.


Vaccinatiescepticisme

Net zoals niet elk individu overtuigd was van het nut van het vaccin, was dat ook het geval voor de lokale besturen. Er was een grote vaccinatieschrik. Het was immers niet duidelijk hoe het vaccin werkte. Virussen en andere ziekteverwekkers waren tot de late negentiende eeuw niet gekend. 

Ook het feit dat gezonde kinderen met een koeienziekte werden ingeënt, wekte veel argwaan. Vanuit katholieke hoek waren er eveneens tegengeluiden, ondanks het feit dat paus Pius VII de vaccinatiecampagne goedkeurde. Voor veel katholieken waren pokken en andere ziekten een straf van God. Inenting was dus niet geoorloofd, aangezien dit Gods werk kon ondermijnen. 

Niettemin is de bekende culturele breuklijn tussen katholieken en protestanten, onder en boven de Moerdijk, op onze vaccinatiekaarten niet zichtbaar.

J. Gilray, The Cow-Pock—or—the Wonderful Effects of the New Inoculation! Anti-Vaccine Society Print, 1802
Aanplakbiljet pokkenvaccinatie, 1854 (OCMW-archief Brugge. Bureel van Weldadigheid. Geneeskundige Dienst. Doos 191, dossier 292.)

Hoge vaccinatiegraad in de armste, dunbevolktste en meest gealfabetiseerde regio’s

Bovendien had niet elk bestuur voldoende middelen om zo’n campagne te bekostigen, ook al werden lokale dokters en chirurgijns door de provinciale geneeskundige commissies van koepokstof voorzien. 

Kinderen werden kosteloos ingeënt, maar in veel regio’s kregen de medici hiervoor een kleine vergoeding uit de gemeentekassen. Daarnaast werden gouden en zilveren medailles uitgeloofd aan medici met het grootste aantal gratis vaccinaties. Velen wachtten trouwens totdat ze een voldoende aantal kinderen konden inenten, zodat ze recht hadden op een medaille. 

Door de verschillen in handhaving van de vaccinatiedwang van scholieren en arme kinderen,  ontstond een paradoxale situatie waarin de hoogste vaccinatiecijfers voorkwamen in de armste, dunbevolktste en meest gealfabetiseerde gebieden in de Nederlanden. 

Op een algemene vaccinatieplicht in België was het trouwens wachten tot 1946. België en Oostenrijk waren de enige Europese landen waar in de negentiende eeuw geen vaccinatieverplichting werd ingevoerd. Lees hier waarom.

Rampenplanning

De eerste vaccinatiecampagne tegen pokken wijst ons op enkele fundamentele uitdagingen voor beleidsvormers die ook vandaag nog gelden. Zo toont ze aan dat zonder aandacht voor sociaaleconomische en regionale verschillen geen doeltreffend vaccinatiebeleid mogelijk is. Op verschillende vlakken zijn de moeilijkheden in de huidige vaccinatiecampagne goed te vergelijken met die van tweehonderd jaar geleden. 

Reeds in 2017 wees de Noorse demograaf Sven-Erik Mamelund op de beperkte aandacht voor sociale ongelijkheid in de noodplannen van internationale organisaties zoals de Wereldgezondheidsorganisatie. Er werd in die rampenplanning wel rekening gehouden met de bijzondere situatie van lage-inkomensgebieden bij de uitbraak van epidemieën, maar niet met de interne verschillen in die landen, noch van die in de hoge-inkomenslanden. 

Nochtans kan de regionale en sociale ongelijkheid in gezondheidspreventie de bestrijding van een epidemie aanzienlijk vertragen, zo weten we ondertussen. In de Belgische vaccinatiecampagne tegen covid-19 worden sommige groepen prioritair gevaccineerd. Daarbij gaat het in de eerste plaats om mensen die vanwege hun leeftijd of medische achtergrond een groter risico lopen. Door in de beleidsstrategieën en projectiemodellen meer rekening te houden met de sociaaleconomische en culturele verschillen in vaccinatiebereidheid en navolging van gedragsmaatregelen kunnen epidemieën in de toekomst ongetwijfeld beter worden bestreden. 

Bronnen

  • Nationaal Archief Den Haag, Archief van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, Afdeling Algemene Zaken,  1823-1831, toegang 2.04.01, nrs. 821-841.
  • Agentschap Zorg en Gezondheid, Vaccinatieteller, https://www.laatjevaccineren.be/vaccinatieteller-cijfers-per-gemeente (laatst geraadpleegd 31 maart 2021) 
  • UGent Queteletcentrum, HISSTER databank

Literatuur

  • Boonstra, Onno. Regionale verschillen in het analfabetisme in Nederland. 1775-1900, Working paper of the Scientific Research Community Historical Demography, WOG/HD/2009-11.
  • Devos, Isabelle. “De negentiende-eeuwse antivaxers”. De Standaard, 23 december 2020.
  • Gadeyne, Guy. “Maatregelen ter bevordering van de vaccinatie uitgevaardigd door het Centraal Bestuur van het Scheldedepartement (1800-1814)”. Annalen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Ronse, 23 (1973): 133-171.
  • Gadeyne, Guy. “Variolatie en vaccinatie tegen de pokken in België sinds de 18de eeuw”.  Geschiedenis der Geneeskunde 6, nr. 6 (2000): 364-375.
  • Rutten, Willibrord, ‘De vreselijkste aller harpijen’. Pokkenepidemieën en pokkenbestrijdingen in Nederland in de achttiende en negentiende eeuw: een sociaal-historische en historisch-demografische studie, Wageningen, 1997.

België: de negentiende-eeuwse antivaxer?

BELGIË: DE NEGENTIENDE-EEUWSE ANTIVAXER?

DETAILS

Gebruikte databanken:

HISSTER

Datum:

Januari 2021

Categorie:

Blogpost

Auteur: Isabelle Devos

Eind december 2020 startte België met de vaccinatiecampagne tegen covid-19. Dat is een dikke twee eeuwen nadat het allereerste vaccin werd toegediend. Toen ging het om de pokken, de enige ziekte waartegen al in de negentiende eeuw een vaccin werd ontwikkeld dat in Europa op grote schaal werd toegediend. Voor andere infectieziekten gebeurde dat pas vanaf de jaren 1950-60. 

Hoewel België tot de voortrekkers van de pokkenvaccinatie behoorde, slaagde het er in tegenstelling tot bijna alle andere Europese landen niet in om in de negentiende eeuw een vaccinatieplicht tegen de ziekte in te voeren. De voorlichtingscampagne aan de start bleek toen niet voldoende om op de langere termijn politieke onwil en argwaan bij het brede publiek te overwinnen.

Variolavirus

Pokken is een zeer besmettelijke ziekte die door het variolavirus wordt verspreid en via de lucht of direct contact wordt overgedragen. De ziekte is gemakkelijk herkenbaar aan de etterende huiduitslag. 

Tot in de vroege negentiende eeuw zorgde de ziekte voor 5 tot 15 procent van alle sterfgevallen, in hoofdzaak bij kinderen. Wie de ziekte overleefde, werd voor het leven getekend door zware littekens, maar bleef wel immuun. 

Sinds 1980 vormt pokken de enige menselijke infectieziekte die wereldwijd is uitgeroeid. Dat is dankzij een grootschalige vaccinatiecampagne die reeds in het begin van de negentiende eeuw in Europa van start ging.

Man_met_pokken
Man met pokken
Lady-Mary-Montagu
Lady Montagu (1689-1762)

Van variolatie naar vaccinatie

De voorloper van de vaccinatie, de zogenaamde variolatie, werd in het begin van de achttiende eeuw in Europa geïntroduceerd. Deze techniek, die oorspronkelijk uit China kwam, bestond erin om mensen opzettelijk te besmetten door een kleine dosis pokken (korsten of etter uit de zweren) aan te brengen via een snijwonde in de arm. 

De variolatie geraakte in Europa onder meer bekend via Lady Mary Montagu, de echtgenote van de Engelse ambassadeur in Constantinopel, die het daar had leren kennen. 

Ooit zelf slachtoffer van de ziekte liet ze bij haar terugkeer in Engeland haar dochter inoculeren in aanwezigheid van enkele prominente artsen. Veel verlichte geesten en monarchiëen zoals Zweden en Rusland moedigden het gebruik van deze nieuwe medische techniek aan. 


De eerste variolaties in onze gewesten vonden plaats op 17 mei 1768 in Brussel.  De Gazette des Pays-Bas bracht er twee dagen later verslag over uit. Dokters in andere steden en plattelandsgemeenten volgden snel. 

Onder Maria-Theresia en Jozef II werden verschillende ordonnanties uitgevaardigd om de verspreiding van de ziekte in het kader van de variolatie tegen te gaan. Zo mochten vanaf september 1768 variolaties enkel toegediend worden op minstens 200 toises (390 meter) van een bebouwde kom. Overtredingen werden bestraft met een boete van duizend gulden. Jozef II breidde dit in 1788 uit naar een afstand van 400 toises en een hogere boete. 

Ondertussen was over heel Europa de tegenstand tegen de variolaties gegroeid, vooral vanwege geestelijken en artsen. Enerzijds werd het als een bemoeienis met Gods werk beschouwd en anderzijds vond men het inoculeren van gezonde personen te gevaarlijk.


Vaccinatie

Enkele decennia later kwam de Britse plattelandsarts Edward Jenner met een nieuwe minder riskante techniek. Hij ontdekte in 1796 dat melkmeisjes wel de koepokken konden krijgen, maar niet de gevaarlijke mensenpokken. 

De koepokken vormden een mildere vorm van de menselijke variant en maakten deze vrouwen immuun tegen de pokken. Door gezonde mensen in te enten met koepokstof waren ze levenslang beschermd, aldus Jenner. 

Begin 1800 werd de eerste inenting met koepokken toegediend in Oostende. De eerste pokkeninentingen, later vaccinatie genoemd (naar het Latijns voor koe: vacca), gebeurden op initiatief van enkele chirurgijns en medische genootschappen. 

Via populariserende brochures en voordrachten probeerden ze de bevolking van het nut te overtuigen. Sommige artsen boden ook kosteloos inentingen aan, zoals Joseph Kluyskens in Gent en Louis Vrancken in Antwerpen. 



Publicatie van Edward Jenner (1749-1823) met zijn onderzoek over de koepokinenting

De promotie van de koepokinenting was ook een belangrijke pijler van het gezondheidsbeleid van het verlichte Frans bestuur dat in de Hollandse en Belgische tijd werd voortgezet. Met dat doel werden lokale vaccinatiecomités opgericht. 

Vanaf de jaren 1807 werd de pokkeninenting op verschillende plaatsen een voorwaarde voor toegang tot het gemeentelijke onderwijs en voor steun van het armenbestuur. In 1818 werd dit uitgebreid naar de rest van de Nederlanden, inclusief een vaccinatie-registratie. De inenting kon kosteloos door een geneesheer.

J.B. Maes, De koepokkenzaal, 1819 (STAM Gent).


Verdienstelijke vaccinateurs werden beloond met een medaille en een kleine geldpremie. Aangezien er toen nog geen schoolplicht was, werd een groot deel van de kinderen echter niet bereikt. De inenting van gezonde personen wekte bovendien veel argwaan, die soms religieus gemotiveerd was. 

De officiële cijfers voor de jaren 1830-60 wijzen op een vaccinatiegraad bij jonge kinderen van gemiddeld 50 procent, maar met zeer grote provinciale en lokale verschillen. Dit leidde tot nieuwe epidemieën. Zo vielen bij een pokkenopstoot in 1865 bijna 6.000 doden, en in het begin van de jaren 1870, als gevolg van de verspreiding van het virus tijdens de Franse-Duitse oorlog, 35.000 doden. 

Vooral de regio Antwerpen en Limburg werd toen zwaar getroffen, als gevolg van de deportatie van Franse krijgsgevangen die na de slag van Sedan in 1870, geïnterneerd werden in de citadel van Antwerpen en het kamp van Beverlo.



Medaille voor de bevordering van de koepokinenting, 1832 (Universiteitsbibliotheek Gent)
Grafiek 1. Jaarlijks aantal doden door pokken; België 1851-1939 Bron: UGent Queteletcentrum, Hisster-databank.

Vaccinatieplicht?

De invoering van de vaccinatieplicht in Europa gebeurde in twee fasen. Beieren en Hessen kwamen in 1807 met de primeur, snel gevolgd door andere Duitse staten, Denemarken, Zweden, en in het midden van de eeuw Engeland. 

Na de grote pokkenepidemie in de jaren 1870 werd de vaccinatie verplicht in de meeste andere Europese landen, en tenslotte in 1903 ook in Spanje. België was, samen met Oostenrijk, het enige Europese land waar geen vaccinatieplicht werd ingevoerd. 

Deze uitzonderlijke situatie bleef in het buitenland niet onopgemerkt. Het toonaangevende medisch vakblad The Lancet schreef in 1889 dat de anti-vaccinatiebeweging hier nauwelijks campagne hoefde te voeren omdat “indifferentism, which is peculiarly rife in Belgium, seems to answer its purpose”. Medische deskundigen probeerden het grote publiek te overtuigen van een vaccinatieplicht, maar “it is very doubtful if they will get many people to listen to good advice”.

Jan Jozef de Loose (1769-1849), Vaccinatie (Stedelijk Museum Sint-Niklaas).

De realiteit had weinig met de volksaard te maken. Het jonge België wilde immers zijn inwoners geen strenge regels opleggen. In politieke kringen beschouwde men de vaccinatieplicht als een grote beperking van de individuele vrijheid, ondanks de hogere pokkensterfte in het land. Ook de doeltreffendheid van het vaccin werd in vraag gesteld. Ondertussen was gebleken dat meerdere dosissen nodig waren om levenslange immuniteit te krijgen. 

In 1911 werd wel een wetsontwerp voor vaccinatieplicht ingediend in het parlement, maar door verkiezingen, oorlogsomstandigheden en andere ontwikkelingen werd het pas decennia later terug opgenomen. In 1946 werd de verplichting alsnog ingevoerd, op een moment dat er geen slachtoffers meer vielen, maar vaccinatie wel noodzakelijk was om de terugkeer van de pokken te vermijden. 


Wil je aan de slag met de hierboven gebruikte dataset, aarzel dan niet om contact op te nemen met queteletcenter@ugent.be


Of wens je een handje toe te steken bij ons nieuw burgerwetenschapsproject www.sosantwerpen.be waarin we, samen met vrijwilligers, de sociale verschillen in doodsoorzaken in Antwerpen (1820-1946) zullen bestuderen? 


Wil je weten wie in het verleden de grootste slachtoffers van de pokken waren? Schrijf je dan in via sosantwerpen@ugent.be

Bronnen

  • UGent Queteletcentrum, HISSTER databank
  • Wetsontwerp Gezondheidswet 1911, Kamer van Volksvertegenwoordigers, 5 december 1911.
  • Wetsvoorstel Dexters, Kamer van Volksvertegenwoordigers, 7 augustus 1945.
  • Koninklijk Besluit koepokinenting, 6 februari 1946.

Literatuur

  • Devos, Isabelle. “De negentiende-eeuwse antivaxers”. De Standaard, 23 december 2020.
  • Gadeyne, Guy. “Maatregelen ter bevordering van de vaccinatie uitgevaardigd door het Centraal Bestuur van het Scheldedepartement (1800-1814)”. Annalen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Ronse, 23 (1973): 133-171.
  • Gadeyne, Guy. “Variolatie en vaccinatie tegen de pokken in België sinds de 18de eeuw”.  Geschiedenis der Geneeskunde 6, nr. 6 (2000): 364-375.
  • S.N., “Smallpox and vaccination in Belgium”. The Lancet 133, nr. 3430 (1889): 1048

De vergeten griepepidemieën

DETAILS

Gebruikte databank:

HISSTER

Datum:

2 juni 2020

Categorie:

Blogartikel

De vergeten griepepidemieën

Auteur: Patrick Deboosere, demograaf verbonden aan de Interface Demografie van de VUB.

De oversterfte door Covid-19 heeft van april 2020 de dodelijkste aprilmaand gemaakt sinds de Tweede Wereldoorlog. Zonder de drastische maatregelen die we intussen allemaal kennen zouden de cijfers zelfs nog een flink stuk hoger opgelopen zijn.

Covid-19 is net als griep een virale aandoening. Een vergelijking is dus niet zo gek. De Spaanse griep van 1918-1919 geldt dan vaak als referentie. Aan die epidemie stierven in ons land naar schatting ongeveer 30.000 mensen. Vaak ook jonge mensen. Achteraf bleken sterftecijfers heel sterk te verschillen tussen steden waar quarantainemaatregelen werden genomen en plaatsen waar niets werd gedaan.

Maar niet enkel de Spaanse griep kostte veel mensenlevens. Bij vrijwel iedere griepepidemie kunnen we de verhoogde sterfte registreren. Ook in België is dit het geval.

In recente jaren is aldus gebleken dat verschillende griepepidemieën door ons land zijn getrokken en een spoor aan oversterfte hebben nagelaten. De meest recente golf van griepgebonden oversterfte in België werd opgetekend tussen eind februari en de eerste helft van maart 2018. Ook in januari 2017 was er een kortstondige episode van lichte oversterfte en wat verder terug in de tijd, in februari 2015, was er al een grote oversterfte vastgesteld.

Het is pas recent dat we in Europa binnen verschillende landen dagelijks de sterfte opvolgen en gebruiken om gezondheidscrisissen op te sporen en daar lessen uit te trekken. Een griepuitbraak in vroegere tijden werd dus pas wat later vastgesteld. In tegenstelling tot vandaag kon men de schaal ervan niet meteen opmeten en inschatten. Dat valt goed af te lezen uit de verslaggeving in kranten uit die tijd.

Historisch werden een aantal wereldwijde griepepidemieën als heel bedreigend ervaren en deze zijn dan ook in het collectieve geheugen gegrift. De meest bekende zijn de Aziatische griep van 1957-58 die naar schatting wereldwijd een miljoen mensen het leven zou hebben gekost, de Hong-Konggriep in 1968-69 en de Mexicaanse griep in 2009. Voor 1957-58 merken we in België inderdaad een langdurige periode van oversterfte die start in oktober 1957 en zal aanhouden tot april 1958. Er is geen sprake van een echte piek, maar van maandenlange hoge sterftecijfers. Ook de Hongkonggriep laat in januari-februari 1968 een piekmoment zien. De Mexicaanse griep van zijn kant lijkt in België weinig impact te hebben op de sterfte.

Maar er zijn ook de vergeten epidemieën. Zo hebben we in België twee wintermaanden meegemaakt waarbij de absolute sterftecijfers hoger waren dan de piek die covid-19 in april 2020 heeft veroorzaakt. Het gaat om januari 1951 met 15.399 overlijdens en februari 1960 met 15.425 overlijdens. Gegeven dat de Belgische bevolking kleiner was dan vandaag zijn de bruto sterftecijfers voor die twee maanden hoger dan deze van april 2020, omgerekend naar jaarbasis ongeveer 21 overlijdens op 1000 personen tegenover 16 in april 2020.

Op 13 januari 1951 wordt in de Belgische pers melding gemaakt van een “vreselijke griepepidemie in Noord-Engeland”, de zwaarste sinds de griepepidemie van 1918. De “doodgraversploegen moeten worden versterkt” en de economie lijdt onder de massale ziekte. De Gazet van Antwerpen van 16 januari 1951 schrijft dat de griepepidemie volgens de Wereldgezondheidsorganisatie oprukt in twee kolonnes. Er is een infectiehaard in Noord-Spanje en een andere in Zweden. Maar, “de tijdens de oorlog ontdekte sulfamieden en antibiotica” zullen het mogelijk maken “secondaire infecties die de meeste slachtoffers hebben gemaakt tijdens de epidemie van 1918, suksesvol te bestrijden.” De dag voordien had de Gazet van Antwerpen op haar voorpagina ook al over de griepepidemie bericht onder de titel “Belgen bieden hardnekkig weerstand” (GvA 15/1/1951). “Sommige buitenlandse bladen publiceren fantastische berichten over de griep-epidemie in België. Lazen wij niet dat ongeveer 1/3 der Belgische bevolking bedlegerig zou zijn!… God zij dank, zo’n vaart neemt het niet! Ofschoon wij nog niet in het bezit konden komen van officiële statistieken, blijkt het dat de ziekte thans stationnair is en in sommige streken zelfs terugloopt. De bevolking biedt prachtig weerstand. – weerstand die voornamelijk te danken is aan de goede voeding. Zo nochtans de sterfgevallen toenemen, dan is dit niets ongewoons, vermits het sterftecijfer elk jaar stijgt in de wintermaanden.”

Wanneer de Gazet van Antwerpen diezelfde maand (27/1/1951) nog over de griep bericht is het om te verwijzen naar Engeland waar de week voordien 1.099 personen aan de griep zijn gestorven en hoe overal ter wereld schepen uit Engeland in quarantaine werden geplaatst.

Terwijl de griep van 1951 wereldnieuws was omwille van het dodelijk karakter, lijkt het dat de griep in 1960 eerder als ongevaarlijk werd gezien. De Gazet van Antwerpen zal in februari 1960 in meer dan 100 artikels naar de griep verwijzen. Maar de toon is geruststellend. Op 9 februari 1960 titelt de krant op de voorpagina “Veel zieken, maar geen griepepidemie in ons land”. En het artikel stelt “Men mag niet van een griepepidemie in België spreken. Al heerst de ziekte vrijwel overal, zo is het aantal aangetaste personen toch zeer veranderlijk volgens de streken en nergens boezemt zij levendige ongerustheid in. Voorts worden vooral volwassenen door de griep getroffen. Geen enkele school schijnt haar deuren te hebben moeten sluiten, ofschoon de griep van 1960 een kenmerkend sterk besmettelijk karakter heeft, dat haar enigszins op hetzelfde niveau als de epidemische ziekten plaatst. (…) Uit de verklaringen van de zieken en van de overwerkte geneesheren die de duizenden zieken verzorgd hebben, mag men besluiten dat de griepverschijnselen – een griep die dit jaar typisch Belgisch lijkt te zijn, daar zij naar verluidt minder erg is dan de griep die in de overige Europese landen heerst – de volgende zijn: hoofdpijn, rillingen, koorts en algemene vermoeienis. Met sulfamiden en vitaminen C is men de griep spoedig de baas.”

De volgende dagen zal de krant ook vol staan met reclameboodschappen over de griep. “Het staat thans vast, dat de griep 1960 in werkelijkheid niet gevaarlijk is. Ze wijkt voor een doorgedreven behandeling met “ASPRO”, 2 tabletten om de 3 uur, en warme dranken.” (20 februari 1960) De werkelijkheid was echter grimmiger, alleen waren de tijdsgenoten zich er niet van bewust.


Bronnen:


Data: UGent Queteletcentrum, Hisster database.


Citaten: Gazet van Antwerpen, Digitaal archief.


Epidemieën

VAN PEST TOT CORONA. EEN ZEER KORTE GESCHIEDENIS VAN EPIDEMIEËN IN VLAANDEREN EN BELGIË

DETAILS

Gebruikte databanken:

HISSTER & STREAM

Datum:

25 mei 2020

Categorie:

Publicatie & video

Auteur: Isabelle Devos

Het coronavirus beheerst intussen al enkele maanden ons dagelijks leven. COVID-19 lijkt de belangrijkste infectieziekte op aarde. Uitspraken zoals ‘het wordt nooit meer als voorheen’ of ‘er zal een pre-corona en een post-corona tijdperk zijn’ suggereren de ergste scenario’s. 

Met 300.000 doden op de teller (op 15 mei 2020) is het coronavirus echter (nog) lang niet zo dodelijk als vele andere besmettelijke ziekten. Tuberculose, aids en malaria, de zogenaamde big three killers, eisen jaarlijks miljoenen levens, waarvan de meeste in het zuidelijk halfrond. Zelfs de pest, ja de pest, zorgt nog voor duizenden besmettingen per jaar. Zo kreeg het eiland Madagaskar in 2017 met een heuse pestepidemie te maken. 

In Europa en Noord-Amerika daarentegen, zijn we niet alleen verleerd hoe we met epidemieën moeten omgaan, velen onder ons zijn ook vergeten dat tot 100 jaar geleden infectieziekten de belangrijkste doodsoorzaken waren. Hoog tijd voor een opfrissing van onze kennis.

Epidemiologische transitie (negentiende-twintigste eeuw)

Sinds het begin van de negentiende eeuw is de volksgezondheid in het noordelijk halfrond sterk verbeterd. Op tweehonderd jaar tijd is de levensverwachting bij de geboorte meer dan verdubbeld. In België steeg die van ca. 37 jaar in 1830 naar 47 jaar in 1900, 65 jaar in 1950 en 81,5 jaar vandaag. Die vooruitgang was echter niet voor iedereen gelijk. Voor kinderen was die groter dan voor ouderen en voor vrouwen groter dan voor mannen. De sterftedaling ging gepaard met een radicale verschuiving inzake doodsoorzaken. Besmettelijke infectieziekten zoals pokken, cholera en tuberculose werden geleidelijk ingeruild voor ouderdomsgerelateerde ziekten (soms ook wel welvaartsziekten genoemd) zoals hart- en vaatziekten en kanker. In vaktermen spreken we over de ‘epidemiologische transitie’. Tegenwoordig sterven er jaarlijks ongeveer 110.000 Belgen; bij meer dan de helft is dat het gevolg van hart- en vaatziekten (28%) of kanker (26%). 

Voor de daling van de sterfte aan infectieziekten worden in de wetenschappelijke literatuur drie grote verklaringen aangeduid. Terwijl in de eerste fase de verbetering van de hygiëne en de sanitaire maatregelen een primaire rol speelden, was dit vanaf de late negentiende eeuw het geval voor de hogere levensstandaard (o.a. meer en betere voeding). De geneeskunde (antibiotica en vaccinaties, chemotherapie, chirurgie enz.) werd pas na 1945 van groter belang. Dat is op zich niet verrassend, aangezien we pas sinds de late negentiende eeuw weten dat bacteriën, virussen en parasieten ziekteverwekkers zijn (de zogenaamde ‘bacteriologische revolutie’). 

Naast een verschuiving van een lage naar hoge levensverwachting en van infectieziekten naar chronische ziekten, vertoont de sterfte tegenwoordig een stabieler patroon, ook al geeft COVID-19 op dit moment de tegengestelde indruk. Het jaarlijkse bruto sterftecijfer (het aantal overlijdens per 1000 inwoners), dat in het verleden sterk schommelde, daalde in België van 30 à 45 sterfgevallen in het begin van de negentiende eeuw naar een constante van ca. 10 sterfgevallen in de late twintigste eeuw. Tuberculose was in de negentiende eeuw de belangrijkste doodsoorzaak, maar epidemieën werden door andere ziekten veroorzaakt. België werd zevenmaal door cholera geteisterd, in 1832-33, 1848-49, 1854, 1859, 1866, 1883-85 en 1891-95. De epidemie van 1866 was met ca. 43.400 slachtoffers de zwaarste; vooral jong actieven werden getroffen. Ook tyfus, pokken en griep zorgden voor sterftecrisissen, respectievelijk in 1846-47, 1871 en 1918-19. 


Die oversterfte kon naargelang de regio enorm verschillen. Hotspots van besmettingen, zoals dat nu het geval is met COVID-19 in onder meer Limburg en het Italiaanse Lombardije, houden gewoonlijk verband met de plaats van uitbraak en de wijze waarop de ziekte wordt overgedragen, via de mens (tuberculose, pokken, COVID-19), via insecten (malaria, pest) of via water en voedsel (cholera, tyfus, dysenterie). Naast de bevolkingsdichtheid en –mobiliteit, kunnen ook de sociaaleconomische en de politieke context een belangrijke rol spelen. Zo sloeg de tyfusepidemie van 1846-47 het hardst toe in West- en Oost-Vlaanderen, die sterk waren getroffen door de crisis in de linnennijverheid en de landbouw, terwijl de cholera-epidemie van 1866 vooral de grote steden teisterde en de Spaanse Griep in 1918-19 aanvankelijk rond het oorlogsfront veel slachtoffers maakte. De Spaanse Griep is de laatste pandemie waarmee we in België zijn geconfronteerd. Tijdgenoten schatten het sterftecijfer aan de ziekte bij ons op 20.000, maar op basis van gegevens over de pandemie in de omringende landen, kunnen we ervan uitgaan dat het aantal minstens dubbel zo hoog lag.

Historische bronnen van oversterfte

Hoe verder we teruggaan in de tijd, hoe moeilijker het wordt om de specifieke ziekteverwekker van een epidemie te achterhalen. Pas na de cholera-epidemie van de late jaren 1840 werd voor elk sterfgeval ook de doodsoorzaak genoteerd. Voordien moeten we een beroep doen op algemene beschrijvingen in medische topografieën, kronieken en verslagen van stadsbesturen. 

Ook de berekening van het aantal slachtoffers en de verspreiding van een epidemie wordt veel complexer. Terwijl vanaf het einde van de achttiende eeuw met de invoering van de burgerlijke stand elk overlijden door de gemeentelijke administratie werd geregistreerd, was dat in de eeuwen daarvoor niet het geval. We moeten daarom terugvallen op andere bronnen zoals parochieregisters, waarin pastoors de begrafenissen en dopen in hun parochie noteerden.

Net zoals er vandaag veel discussie is over de manier waarop de oversterfte van COVID-19 wordt geteld en berekend, is er ook in het historisch onderzoek al veel inkt gevloeid over de juiste indicator van oversterfte. Sommige auteurs vergelijken het aantal sterfgevallen in het jaar van een epidemie met de gemiddelde sterfte in de jaren voordien. Anderen brengen ook het bevolkingscijfer in rekening en baseren zich op het bruto sterftecijfer per duizend inwoners. 

Wegens het ontbreken van betrouwbare volkstellingen voor onze gebieden is die indicator voor de vroegmoderne periode (zestiende tot en met achttiende eeuw) geen optie. Een alternatief is dan om de verhouding van het aantal begrafenissen ten opzichte van het aantal dopen te berekenen, een methode die ook al voor het vroegmoderne Engeland is gebruikt. De resultaten van al die methodes verschillen soms. Naargelang de indicator is de ene sterftepiek al wat groter dan de andere, maar de verschillende berekeningswijzen duiden gewoonlijk wel dezelfde jaren van oversterfte aan.

Begrafenisregister 1640-1641., parochie Kruishoutem.

Vroegmoderne tijd (zestiende-achttiende eeuw)

Op basis van de grootschalige STREAM databank (UGent Queteletcentrum) kunnen we de oversterfte in het graafschap Vlaanderen en hertogdom Brabant tussen 1640 en 1795 in kaart brengen. Het gaat om de jaarlijkse gegevens van 507 parochies (op een totaal van 1125). Ratio’s boven 100 wijzen op een hoger aantal begrafenissen dan dopen en een negatieve natuurlijke groei; ratio’s onder 100 op een positieve groei. Voor beide regio’s springen vier pieken in het oog: die op het einde van de jaren 1660 en de jaren 1670, en die in het midden van de jaren 1690 en de jaren 1790. Tijdens de achttiende eeuw waren er minder sterftepieken en ze waren bovendien ook minder groot.


In de loop van de achttiende eeuw kwam de centrale overheid op het vlak van volksgezondheid meer tussenbeide, en ging ze ook preventief handelen. De zorg voor de openbare hygiëne werd tot dan toe hoofdzakelijk aan de lokale autoriteiten overgelaten. Elke stad en elk dorp pakte dit op eigen wijze aan. Isolatie en quarantaine van de (mogelijk) zieke patiënten behoorden tot de meest gebruikte maatregelen. 

In onze gebieden vormde de strijd tegen de dysenterie-epidemieën een schuchter begin van staatsinterventie in die materie. Zo kwam er een verbod op het begraven van doden in kerkgebouwen en kapellen, omwille van de stank en mogelijke gevaren. In de steden moesten nieuwe begraafplaatsen voortaan ver van het kerkgebouw en buiten de stadsmuren worden aangelegd. 

Vanaf het midden van de negentiende eeuw werden dergelijke sanitaire maatregelen, in samenwerking met medici, op meer structurele wijze en met grotere financiële middelen uitgebouwd. Besmettelijke ziekten werden geleidelijk teruggedrongen toen de overheid, zelf of via uitbesteding aan privébedrijven, drinkwaterleidingen en rioleringsnetten installeerde en, onder impuls van de arbeidersbeweging, ook de huisvesting en werkomstandigheden verbeterde.

Gilles Le Muisis
Begrafenis van pestslachtoffers te Doornik, kroniek van Gilles Li Muisis (1272-1352).

In kader van het STREAM project werd een historisch-geografisch informatiesysteem ontwikkeld op basis van de kabinetskaart van graaf de Ferraris (1771-1777) waardoor we de jaarlijkse evolutie van de ratio’s op kaart kunnen visualiseren. 

De richtlijnen voor het registreren van de begrafenissen werden door de Katholieke Kerk vastgelegd in 1614, maar het duurde tot de jaren 1640 vooraleer de meeste pastoors in Vlaanderen en Brabant de begrafenissen systematisch begonnen te registreren. 

Het aantal parochies waarvoor we over kwaliteitsvolle gegevens beschikken via de STREAM-dataset, neemt dan ook toe met de tijd. De kaarten tonen de onzekerheid waarmee het leven toen gepaard ging: het sterfterisico kon van regio tot regio en van jaar tot jaar enorm verschillen.


Video afspelen

Speelt de video niet af? Bekijk hem op ons YouTube-kanaal!

Oorzaken van oversterfte

Jaren van oversterfte worden vaak geassocieerd met hongersnood, maar dat blijkt in de vroegmoderne tijd eerder uitzonderlijk te zijn, zoals in het hongerjaar 1709. Een hongerjaar werd gewoonlijk veroorzaakt door extreem hoge graanprijzen als gevolg van een misoogst na een natte zomer of koude winter, of door moeilijkheden bij de graanimport. 

Ook militairen konden voor vernielingen of plunderingen van de oogst zorgen. Onderzoek toont echter aan dat er geen sterk verband was tussen de evolutie van de koopkracht, gemeten aan de hand van graanprijzen, en die van de sterftecijfers. Duurtejaren gingen niet noodzakelijk gepaard met hogere sterftecijfers, en omgekeerd. Daarvoor is er een eenvoudige verklaring. Zo weten we uit medisch onderzoek dat voeding bij de ontwikkeling van heel wat infectieziekten geen cruciale rol speelt. 

Dat is ook zo voor de meeste ziekten die het vroegmoderne sterftepatroon bepaalden, zoals pest, tyfus, malaria en pokken. Die ziekten zijn zo virulent dat de voedingstoestand van een persoon er niet toe doet. Ze maken geen onderscheid tussen goed gevoede en ondervoede mensen. Dat is wel het geval voor ziekten zoals dysenterie, tuberculose en cholera; die laatste twee maakten vooral in de negentiende eeuw veel slachtoffers. Vandaar dat de sociale verschillen op het vlak van gezondheid toen ook meer uitgesproken waren. Ook in de vroegmoderne tijd was er sociale ongelijkheid voor de dood, alleen werd die meer bepaald door andere factoren, zoals huisvesting en mobiliteit.

Triomf van de Dood, Pieter Brueghel de Oude (ca. 1525-1569).
Slag bij Steenkerke tijdens de Negenjarige Oorlog, 1692.

Veel sterftepieken, zeker in de vroegmoderne tijd, vertonen daarentegen een verband met oorlogssituaties, al was dat niet altijd het geval. De Spaanse Successieoorlog (1701-13) bijvoorbeeld, die in de politieke geschiedenis samen met de Negenjarige Oorlog (1688-97) door zijn lange duur, omvangrijke legers en constant verschuivende fronten als een van de belangrijkste wordt beschouwd, vertaalde zich niet in extreme oversterfte. 

Sterfte in oorlogstijd was uiteraard niet beperkt tot soldaten, maar kon ook ernstige gevolgen hebben voor burgers. Legers plunderden, vernielden dorpen en verspreidden ziekten en epidemieën. Een treffend voorbeeld is de doortocht van de pest in de jaren 1667-68, toen hier de Devolutieoorlog werd uitgevochten. De sterftecrisis in 1676-79 hield dan weer verband met de verspreiding van  dysenterie door de troepen van Lodewijk XIV tijdens de Frans-Hollandse Oorlog (1672-78). 

De ergste sterftecrisissen deden zich voor wanneer oorlog, duurtejaren en epidemieën samenvielen. Dat was het geval in de jaren 1690. Toen nam de sterfte in heel West-Europa een catastrofale omvang aan als gevolg van de uitbraak van epidemische ziekten zoals tyfus en dysenterie, een mislukte graanoogst en de gewelddadige doortocht van de Franse troepen tijdens de Negenjarige Oorlog. Ten slotte was ook de Franse Revolutionaire Oorlog aan het einde van de achttiende eeuw verantwoordelijk voor een overmatige sterfte: naast de vele moorden en terechtstellingen veroorzaakte een dysenterie-epidemie de piek van 1794.  

Er waren ook verschillen tussen het graafschap Vlaanderen en het hertogdom Brabant. Een crisis manifesteerde zich in de ene regio soms scherper dan in de andere, of was in bepaalde regio’s zelfs helemaal afwezig. Zo werd bij een uitbraak van de pest op het einde van de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) vooral Vlaanderen getroffen. De bevolking kreeg te maken met Hollandse en Spaanse legers die bijzonder gewelddadig tekeer gingen. 

Tien jaar later had het noordwesten van het graafschap opnieuw zwaar te lijden onder het oorlogsgeweld, ditmaal door troepen in het kader van de Spaans-Franse oorlog (1635-59). In 1720 werd het gebied dan weer geteisterd door een zware epidemie van ‘intermitterende koortsen’, de eigentijdse benaming voor malaria. De ziekte veroorzaakte trouwens ook buiten de piekjaren een substantieel hogere sterfte in de kust- en polderstreken. De vele stilstaande waters, moerassen en poelen vormden er ideale broedplaatsen voor het type mug dat inheemse malaria verspreidde, destijds ook aangeduid als polderkoorts. 

Elders in Vlaanderen maakten tijdens de jaren 1720 ook griep, tyfus en dysenterie veel slachtoffers. Die laatste ziekte bracht tevens de Brabantse oversterfte in de jaren 1740 en 1780 teweeg.



Plundering van Wommelgem, 1589, Sebastiaan Vrancx.

Van de middeleeuwse pest naar COVID-19

De allerlaatste keer dat de Zuidelijke Nederlanden door de pest werden getroffen, was tijdens de epidemie van 1667-68. Tot dan had de ziekte meer dan drie eeuwen lang in opeenvolgende golven de bevolking gegeseld: minstens een keer per decennium werd ze met een zware pestopstoot geconfronteerd. We kunnen echter niet met zekerheid zeggen of die sterftepieken altijd door de bacterie yersinia pestis werden veroorzaakt, aangezien ‘pest’ een verzamelwoord was voor allerlei verschillende besmettelijke ziekten. 

Voor de periode voorafgaand aan de parochieregisters zijn optekeningen van overlijdens in boedelbeschrijvingen, lijfrenten en belastinglijsten de voornaamste bronnen om de omvang van de sterfte in te schatten. De zwaarste pestgolf, gekend als de Zwarte Dood, woedde in onze gebieden vanaf de tweede helft van 1349 met opflakkeringen tot in 1351. In Europa zou de ziekte tijdens die jaren zelfs een derde van de bevolking hebben uitgeroeid. 

Als gevolg van het goede sociaaleconomische klimaat zou volgens sommigen de impact in onze gewesten veel minder groot zijn geweest, maar die gunstige positie wordt in recente historische studies sterk genuanceerd. 

Tijdens de achttiende eeuw werd de rol van pest als belangrijkste doodsoorzaak overgenomen door pokken die vooral onder kinderen veel slachtoffers maakten. Epidemieën waren toen eerder het gevolg van een uitbraak van dysenterie, ook wel rode loop genoemd naar de bloederige diarree waarmee de ziekte gepaard ging. 

Een sluitende verklaring voor de verdwijning van de pest is er niet. Sommigen wijzen op de betere quarantainemaatregelen, terwijl anderen de grotere immuniteit van de mens, de afnemende virulentie van de bacil of de verdwijning van de zwarte rat die (wellicht) via vlooien de ziekte verspreidde, als reden zien. 

Over de daling van de pokkensterfte bestaat dan weer geen enkele twijfel. De ontdekking van het koepokkenvaccin door de Engelse plattelandsarts Jenner in de late achttiende eeuw, het eerste vaccin ooit, zorgde ervoor dat de ziekte in diverse Europese landen grotendeels onder controle kon worden gebracht, zo ook in onze gebieden. Als gevolg van de Frans-Duitse oorlog was er wel nog een korte maar hevige heropflakkering in het begin van de jaren 1870. Vandaag is pokken de enige ziekte die wereldwijd is uitgeroeid.

Heilige Rochus en de pestlijders, Pieter Paul Rubens, 1623-1626.
Heilige Rochus en de pestlijders, 1623, Pieter Paul Rubens.
Marc Van Ranst, Hoogleraar virologie KU Leuven, adviseur van de Belgische overheid bij de bestrijding van de COVID-19 epidemie

Epidemieën zijn dus van alle tijden. Veel van onze voorouders moesten met ziektegolven leren omgaan. Op het eerste gezicht lijkt het alsof de geschiedenis zich met COVID-19 herhaalt. Veel epidemische ziekten zoals de pest kwamen uit het Oosten en verspreidden zich via diverse handelsroutes tot in Europa. 

Ook de link met globalisering is voor het verleden gemakkelijk te leggen. Toch zijn de verschillen enorm: de omvang van epidemische sterfte was toen vele malen groter, het merendeel van de slachtoffers bestond niet uit kwetsbare ouderen, om maar te zwijgen van de verschillen in gezondheidszorg en economische ontwikkeling. 

Typisch voor epidemieën is dat ze snel komen, snel verdwijnen, maar jammer genoeg ook opnieuw opduiken… Gelukkig ontwikkelt de geneeskunde zich momenteel aan een razendsnel tempo zodat we hopelijk niet al te lang op een vaccin tegen het coronavirus zullen moeten wachten. 

Laten we ervoor zorgen dat iedereen er ook toegang toe krijgt!


Wil je aan de slag met een van de hierboven gebruikte datasets, aarzel dan niet om contact op te nemen met queteletcenter@ugent.be


Of wens je een handje toe te steken bij ons nieuw burgerwetenschapsproject www.sosantwerpen.be waarin we, samen met vrijwilligers, de sociale verschillen in doodsoorzaken in Antwerpen (1820-1946) zullen bestuderen? 

Wil je weten wie in het verleden de grootste slachtoffers van epidemieën waren? Schrijf je dan in via sosantwerpen@ugent.be!



Bronnen

  • UGent Queteletcentrum, Hisster databank 1804-2019.
  • UGent Queteletcentrum, Stream databank, 1640-1796.

Literatuur

  • Bruneel, Claude. La mortalité dans les campagnes. Le duché de Brabant aux XVIIe et XVIIIe siècles. Louvain, 1977.
  • Devos, Isabelle. Allemaal beestjes. Mortaliteit en morbiditeit in Vlaanderen, 18de-20ste eeuw. Gent, 2006.
  • Livi-Bacci Massimo. Population and Nutrition. An Essay on European Demographic History. Cambridge, 1991.
  • Van Gelder, Klaas en Isabelle Devos. “War and Peace in the Time of Malthus. The Demographic Impact of Military Conflicts in Early Modern Flanders, 1650-1800”. Presentatie voorbereid voor European Social Science History Conference, Leiden, maart 2020.
  • Vermeersch, Joren. 1349. Hoe de Zwarte Dood Vlaanderen en Europa veranderde. Antwerpen, 2019.

De Spaanse Griep in België: 20.000 of 282.165 doden?

DETAILS

Gebruikte databank:

HISSTER

Datum:

april 2020

Categorie:

Blog post

De Spaanse Griep in België: 20.000 of 282.165 doden?

Auteur: Isabelle Devos

Over het dodental van de Spaanse Griep circuleren allerlei cijfers. Naargelang de auteur stierven er in 1918-19 wereldwijd 10, 20, 50 tot zelfs 100 miljoen mensen aan de epidemie. Al die cijfers hebben twee zaken gemeen, namelijk dat ze erg hoog zijn en dat ze meestal niet op uitvoerig bronnenonderzoek zijn gebaseerd. Met andere woorden, het zijn grove schattingen.

In een artikel in De Standaard (20 april 2020 – De ‘moeder aller pandemieën’ die onder de mat geveegd werd) stelt Marc Reynebeau dat de epidemie van 1918-19 het leven kostte van bijna 300.000 Belgen. Hij baseert zich hiervoor op het cijfer van 282.165 doden vermeld in een masterscriptie (Universiteit Antwerpen, 2017) waarin dat cijfer wordt toegeschreven aan André Lambert die de demografie van de eerste wereldoorlog bestudeerde. Dat cijfer is verrassend, enerzijds om het zo precies is en anderzijds omdat het enorm hoog is, zelfs onwerkelijk hoog. Opzoekwerk leert dat Lambert nergens een cijfer van 282.165 sterfgevallen voor de Spaanse Griep naar voren schuift. Lambert levert enkel een tabel met de jaarlijkse officiële sterftecijfers (ongeacht de doodsoorzaak) tussen 1910 en 1920. Daaruit blijkt dat 282.165 eenvoudigweg de afgeronde optelsom is van het totale aantal sterfgevallen in België in twee jaren (de som voor de jaren 1917-18, en bovendien niet voor 1918-19). Het cijfer van 282.165 sterfgevallen in de scriptie is dus gebaseerd op de redenering dat elk sterfgeval, van de kleinste baby tot de alleroudste Belg, in die jaren te wijten was aan de Spaanse Griep. Niemand zou toen door een andere ziekte of militair geweld om het leven zijn gekomen, of buiten de drie korte golven van de epidemie gestorven zijn. Uiteraard kan dat niet.

In internationale onderzoeken over de Spaanse Griep wordt België vrijwel nooit vermeld, omdat de historische bronnen onvolledig en niet transparant genoeg zijn. In de Belgische context wordt het cijfer van 282.165 doden uit die thesis echter al geciteerd op de Wikipedia-pagina over de Spaanse Griep, werd het opgepikt in een website die griepvaccins promoot, en vormde het onlangs de basis voor een artikel in de kwaliteitskrant De Standaard. Zo’n cijfer, zeker als het van die omvang is, gaat dus een eigen leven leiden. Cijfers zijn aantrekkelijk en worden gemakkelijk overgenomen, vooral wanneer ze online beschikbaar zijn. Ze stralen betrouwbaarheid uit, maar weerspiegelen niet noodzakelijk de realiteit. Zeker wanneer het over epidemieën uit het verleden gaat, lijkt het alsof de getallen nooit groot genoeg kunnen zijn. Maar het dodental hoeft niet torenhoog te zijn om voor een zware maatschappelijke impact te zorgen, zo weten we intussen wel.

Tot dusver heeft geen enkele historicus het gewaagd om het aantal slachtoffers van de Spaanse Griep in België te berekenen. Dit is te wijten aan het feit dat de doodsoorzakenstatistieken voor de oorlogsjaren niet bewaard zijn en het bijgevolg moeilijk is om sterfgevallen door oorlogsgeweld, griep of andere ziekten van elkaar te onderscheiden. Bovendien zijn de sterftestatistieken voor die jaren onvolledig: voor de zwaarst geteisterde gemeenten aan het oorlogsfront, die in de Westhoek, beschikken we niet over gegevens. Omdat de gegevens op het nationale niveau niet compleet zijn, werden de voorbije jaren verschillende onderzoeken naar de Spaanse Griep op het lokale niveau gevoerd (masterscripties UC Louvain, 2018 en UGent, 2005 en 2009). Daaruit bleek dat de oversterfte van plaats tot plaats sterk kon verschillen, maar dat de mortaliteit in 1918-19 bijna overal veel hoger was dan voor de oorlog. Dat is ook wat de kwantitatieve analyses op basis van de gemeentelijke gegevens uit de archiefreeks Le Mouvement de la Population et de l’Etat Civil (Algemeen Rijksarchief) aanduiden. In vergelijking met de sterftecijfers van voor de oorlog (jaarlijks ca. 110.000 doden) lagen die in 1918-19 gemiddeld een derde hoger. 

Veel Europese landen beschikken over meer volledige bronnen om de impact van de Spaanse Griep te meten. In de voorbije decennia hebben diverse studies, aan de hand van historische bronnen en statistische methodologieën, de sterftecijfers beter kunnen preciseren. Voor Nederland variëren die schattingen tussen de 20.000 en 60.000 slachtoffers, voor Frankrijk tussen 230.000 en 360.000, en voor Engeland tussen 150.000 en 280.000. Naargelang de omvang van de epidemie, bedroeg het aandeel van de Spaanse Griep in de verschillende landen 10 tot 25 procent van de totale jaarlijkse sterfte. Rekening houdend met een correctie voor de onderregistratie, betekent dit dat de epidemie in België in het beste geval ca. 30.000 slachtoffers maakte en in het slechtste geval bijna 80.000. Tijdgenoten schatten het sterftecijfer aan de Spaanse Griep in ons land op 20.000. 

De voorbije maanden heeft ook de berichtgeving over de corona-epidemie ons op zowel het nut als het gevaar van cijfers gewezen. Er is veel discussie over de manier waarop de sterfte aan COVID-19 wordt geteld en berekend. In België telt het Wetenschappelijk Instituut Sciensano ruim: naast de COVID-doden in de hospitalen rapporteert men ook de mensen die thuis of in een woonzorgcentrum aan de ziekte zijn overleden, samen met de vermoedelijke COVID-gevallen. Dergelijke gedetailleerde gegevens helpen om het verloop van de ziekte beter in kaart te brengen, betere voorspellingen te doen en uiteindelijk ook om sterfgevallen te vermijden. Helaas maakt dat internationale vergelijkingen er niet gemakkelijker op. Door de ruime manier van rapporteren liggen de Belgische cijfers in relatieve termen veel hoger dan in andere landen. Onze cijfers hebben in elk geval een heldere basis. Dat kan van het hallucinante cijfer van bijna 300.000 Belgische slachtoffers van de Spaanse griep niet worden gezegd. 

Bronnen
  • Algemeen Rijksarchief, Mouvement de la Population et de l’Etat Civil, 1910-1920. 
  • Ministère de l’Intérieur, Annuaire Statistique de la Belgique 1915-1919, Bruxelles. 
  • Queteletcentrum, HISSTER Databank, 1910-1920.

Bibliografie
  • Ansart, Séverine, Camille Pelat, Pierre‐Yves Boelle, Fabrice Carrat, Antoine Flahault, en Alain‐Jacques Valleron. “Mortality burden of the 1918–1919 influenza pandemic in Europe”, Influenza and Other respiratory Viruses 3, nr. 3 (2009): 99-106
  • Baudhuin, Fernand. Histoire économique de la Belgique, 1914-1939. Bruxelles: E. Bruylant, 1946, vol. 2.
  • Brulart, Benjamin. “La grippe espagnole en Belgique occupée (1918-1919) : analyse épidémiologique et étude de l’imaginaire et de la perception de l’épidémie à travers les carnets de guerre”. Masterscriptie, UC Louvain, 2018.
  • De Smet, Saartje. “De Spaanse griep in België”. Masterscriptie, Universiteit Gent, 2005.
  • Hendrickx, Laurine. “Onderschat en onbeantwoord. De publieke perceptie van de Spaanse griep in de Belgische context (1918-1930)”. Masterscriptie, Universiteit Antwerpen, 2017.
  • Johnson, Nial Philip Alan Sean, en Mueller Juergen. “Updating the accounts: global mortality of the 1918–1920 ‘Spanish’ influenza pandemic”. Bulletin of the History of Medicine 76, nr. 1 (2002): 105–115.
  • Lambert, André, “La population de la Belgique dans la guerre 1914-1918”. Lezing ter gelegenheid van de herdenking van WOI georganiseerd door de Vlaamse Vereniging voor Demografie en Société Démographique Francophone de Belgique, februari 2014. http://adrass.net/WordPress/wp-content/uploads/2015/03/rap1418_final.pdf
  • Murray, Christopher J., Alan D. Lopez, Brian Chin, Dennis Feehan, en Kenneth H. Hill. “Estimation of potential global pandemic influenza mortality on the basis of vital registry data from the 1918–20 pandemic: a quantitative analysis”, Lancet 368, nr. 9554 (2006): 2211-2218
  • Patterson, D.K., en Pyle G.F. “The geography and mortality of the 1918 influenza pandemic”. Bulletin of the History of Medicine 65, nr. 1 (1991):4–21.
  • Reynebeau, Marc, “De ‘moeder aller pandemieën’ die onder de mat geveegd werd”. De Standaard, 20 April 2020. https://www.standaard.be/cnt/dmf20200419_04927397
  • Van Laere, Stefanie, “’Over-leven na de Groote Oorlog’. De demografische gevolgen van de Eerste Wereldoorlog in België in kaart gebracht”. Masterscriptie, Universiteit Gent, 2009.

SHiP workshop

DETAILS

Gebruikte databank:

HISSTER

Datum:

Januari 2020

Categorie:

Workshop

SHiP workshop

Op 10 januari organiseerde het Queteletcenter de vierde workshop van het SHiP-netwerk (Studying the history of Health in Port cities). In het gerenoveerde Monasterium Poortackere in Gent bespraken deelnemers uit 12 verschillende landen de constructie van een internationale codificatie en classificatie van individuele doodsoorzakendata. Het coderingssysteem zal vergelijkingen van sterftereeksen zoals de Belgische HISSTER naargelang tijd en plaats aanzienlijk vergemakkelijken.

Zie programma voor meer info over de workshop.

SHiP1b
SHiP2b

Quetelet Centrum ontvangt citizen science financiering!

DETAILS

Gebruikte databank:

HISSTER

Datum:

2020-2023

Categorie:

Databank

Queteletcentrum ontvangt Citizen Science financiering!

Vlaams minister van Innovatie Hilde Crevits kent 1 miljoen euro toe aan 7 Citizen Science projecten. Dat zijn projecten waarbij onderzoekers aan universiteiten, hogescholen en onderzoekersinstellingen het brede publiek bij hun onderzoeksproces betrekken. Ook S.O.S. Antwerpen, het voorstel van het Queteletcentrum, viel in de prijzen! Onder leiding van het QC zullen burgers en onderzoekers de sociale ongelijkheid voor de dood in de negentiende en vroege twintigste eeuw bestuderen door samen een unieke databank van doodsoorzaken van de Antwerpse bevolking te construeren en te analyseren.

S.O.S. Antwerpen (Sociale Ongelijkheid in Sterfte) is een project van het Queteletcentrum in samenwerking met het Instituut voor Publieksgeschiedenis van de UGent, het Centrum voor Stadsgeschiedenis van de UAntwerpen, het Stadsarchief Antwerpen en Histories vzw. Meer nieuws volgt binnenkort!

Voor meer informatie over de geselecteerde projecten kan je alvast terecht op www.ewi-vlaanderen.be/oproep-citizen-science

Nieuw kankeronderzoek voorgesteld op de facultaire onderzoeksdag

DETAILS

Gebruikte databank:

LOKSTAT, HISSTER

Datum:

15 september 2019

Categorie:

Wetenschappelijke poster

Nieuw kankeronderzoek voorgesteld op de facultaire onderzoeksdag

Onderzoekster Laura Debyser startte in augustus 2018 een doctoraatsonderzoek over kanker. Als één van de grootste hedendaagse doodsoorzaken blijft de ziekte opvallend onderbelicht in het historisch onderzoek. Doorgaans wordt kanker gezien als een verschijnsel van de late twintigste eeuw, een onbedoeld gevolg van het moderne leven in een postindustri¨ële samenleving. Nochtans is de ziekte reeds gekend sinds de Oudheid. Medisch onderzoek suggereert dat kanker zich meestal ontwikkelt als gevolg van individuele levensstijl en omgevingsfactoren, die beide worden bepaald door sociaal-economische oorzaken. Debyser onderzoekt of er patronen kunnen worden ontdekt in de woonplaatsen en levensstijl van de slachtoffers van de ziekte in negentiende- en twintigste-eeuws België. België is met haar rijke bronnenmateriaal over doodsoorzaken en tellingen over de bevolking, industrie, landbouw en kadaster, de ideale casus om te onderzoeken wie stierf aan kanker. Debyser gaat hiervoor onder andere aan de slag met gegevens uit de LOKSTAT-databank. Haar eigen data vormen een aanvulling op de HISSTER-databank. 

Research day Debyser Laura

Was het gevaarlijker om thuis te werken of in een fabriek?

DETAILS

Gebruikte databank:

HISSTER

Datum:

december 2017

Categorie:

Wetenschappelijke publicatie

WAS HET GEVAARLIJKER OM THUIS TE WERKEN OF IN EEN FABRIEK?

Tina Van Rossem, Patrick Deboosere en Isabelle Devos gingen aan het werk met de bevolkings- en sterftecijfers uit de HISSTER-databank. De databank bevat sterftestatistieken op het lokale en regionale niveau die teruggaan tot 1841. 

Artikel

Van Rossem, Tina, Patrick Deboosere, en Isabelle Devos. “Death at work? Mortality and industrial employment in Belgian cities at the turn of the twentieth century”. Explorations in Economic History 66 (2017): 44–64.

Abstract

“In this article, we reconstruct the sex- and age-specific mortality rates for the 25 largest Belgian cities at the turn of the twentieth century, and we explore their relationship with industrialization. Whereas previous research has focused mainly on the general level of industrial employment, we make a distinction between two production systems: cottage work (i.e., employment at home) and regular industrial production (i.e., centralized employment). Our linear regression models suggest that cities oriented toward cottage industry were more lethal than those oriented toward regular industry. Cities where a substantial percentage of the labor force was engaged in cottage work suffered high mortality rates, which confirms contemporary claims that in Belgium the cottage industry was “the most murderous of all industries.” Regular industrial employment, on the other hand, appears to have been less harmful for men and women alike, both young and old. We do observe, however, a detrimental effect from female regular industrial employment on infant and child mortality. Using contemporary government reports and sociological works, we were able to gain insights into the possible pathways that created these large health discrepancies between production systems. We argue that the health hazards encountered by cottage workers were due to the absence of labor and wage regulations and to the lack of health and safety standards in cottage work. In many sectors of the regular industry—and in heavy industry in particular—numerous regulations of this type had already been enforced by emerging labor union organizations, resulting in improvements in working conditions and higher wages. Furthermore, regular heavy industry seems to have attracted the healthiest workers.”

Nieuwe databank over stedelijke sterfte beschikbaar!

DETAILS

Gebruikte databank:

HISSTER / URBAN DEATHS

Datum:

december 2018

Categorie:

Databank

NIEUWE DATABANK OVER STEDELIJKE STERFTE BESCHIKBAAR!

De URBAN DEATHS-databank werd aangemaakt door Tina Van Rossem in het kader van haar doctoraatsproject “Bruxelles ma belle. Bruxelles mortelle. An investigation into excess mortality in Brussels at the turn of the twentieth century.” 

Tina Van Rossem ging aan de slag met de individuele overlijdensakten van Brussel, Luik en Schaarbeek in het jaar 1910. Ze verzamelde niet alleen de overlijdensdatum- en woonplaats van alle doden, maar ook hun beroep, overlijdensleeftijd en gegevens over de getuigen die de overlijdensakte ondertekenden. Op die manier vormt de databank een ideale bron voor al wie interesse heeft in gemiddelde overlijdensleeftijden, beroepsstructuren en risicovolle wijken binnen deze steden. 

Interesse om zelf gebruik te maken van deze databank? Contacteer de medewerkers van het Queteletcentrum of bekijk de URBAN DEATHS-pagina:

Geografische verschillen in doodsoorzaken

DETAILS

Gebruikte databank:

HISSTER

Datum:

mei 2018

Categorie:

Wetenschappelijke publicatie

GEOGRAFISCHE VERSCHILLEN IN DOODSOORZAKEN

Voor hun artikel “Spatial disparities at death. Age-, sex- and disease-specific mortality in the districts of Belgium at the beginning of the twentieth century” maakten Tina Van Rossem, Patrick Deboosere en Isabelle Devos gebruik van de HISSTER-databank. Ze reconstrueerden de leeftijds-, geslachts- en ziektespecifieke sterftecijfers voor de 41 Belgische arrondissementen in het jaar 1910. Op basis van de gegevens verzameld in HISSTER creëerden ze kaarten die de regionale variaties blootleggen. Lees het volledige artikel hier

Raadpleeg de HISSTER-databank om zelf met de gegevens aan de slag te gaan:

Artikel: 

Van Rossem, Tina, Patrick Deboosere, en Isabelle Devos. “Spatial disparities at death. Age-, sex- and disease-specific mortality in the districts of Belgium at the beginning of the twentieth century”. Espace Populations Sociétés. Space Populations Societies, nr. 1-2 (2018): 1-22. 


Wat was er mis met de West-Vlamingen?

DETAILS

Gebruikte databank:

LOKSTAT, HISSTER

Datum:

13 maart 2018

Categorie:

Publicatie

WAT WAS ER MIS MET DE WEST-VLAMINGEN?

In het artikel “Grasduinen in de bevolkingsgeschiedenis: wat was er mis met de West-Vlamingen?” bespreekt Kristof Clerix de Mouvement, een gigantische bron voor 19de-eeuwse bevolkingsinformatie, die deels ontsloten werd via de LOKSTAT- en HISSTER-gegevensbanken van het Queteletcentrum. De Mouvement de la Population et de l’Etat Civil of kortweg Mouvement bestaat uit een omvangrijke reeks van registers vol tabellen met massa’s cijfergegevens  over de Belgische bevolking in de periode 1841-1976. De registers bevatten gedetailleerde cijfers tot op het niveau van de gemeenten over geboorten, huwelijken, overlijdens, doodsoorzaken, enzovoort. 

Kristof Clerix gaat in gesprek met Isabelle Devos, Queteletcoördinator, die dankzij de gedeeltelijke integratie van de gegevens uit de Mouvement in de LOKSTAT- en HISSTER-gegevensbanken tot opmerkelijke inzichten kwam. Door de informatie uit de Mouvement te koppelen aan het historisch geografisch informatiesysteem ontwikkeld door medewerkers van het Queteletcentrum en die op kaart weer te geven, werd het mogelijk om  regionale verschillen bloot te leggen en nieuwe hypotheses naar voor te schuiven om bijvoorbeeld sterftecijfers te duiden.

Wilt u ook weten waarom er precies zoveel sterfte was in de Westhoek? Lees dan zeker het volledige Knack-artikel van Kristof Clerix of bekijk de wetenschappelijke publicatie hieromtrent van Isabelle Devos. 

Raadpleeg de LOKSTAT- of HISSTER-databankpagina om zelf met de gegevens aan de slag te gaan.