Wind- en waterenergie anno 1774

DETAILS

Gebruikte databank:

STREAM

Datum:

September 2021

Categorie:

Wetenschappelijke publicatie

WIND- EN WATERENERGIE ANNO 1774

Vóór de komst van stoommachines vormden molens de meest vernuftige machines die algemeen werden gebruikt. De oudste nog bestaande molen van de Lage Landen dateert uit 1183 en werd gebouwd in Wormhout. Belangrijke toepassingen van molens waren het malen van graan, het pompen van water en het zagen van hout.

Het Queteletcentrum maakte een gedetailleerde overzichtskaart van de molenspreiding op basis van de Ferrariskaart omstreeks 1774 (databank STREAM) . Deze kaart verscheen in een artikel van Alain Goublomme (voorzitter van Molenforum Vlaanderen en Oost-Vlaamse Molens vzw) en Wouter Ronsijn (onderzoeker van de Bocconi Universiteit Milaan en UGent) ter gelegenheid van de expo Naar molens kijken op de erfgoedsite Ename. De rode punten zijn windmolens die vooral in het noordwesten en het noorden zijn geconcentreerd. De blauwe punten geven watermolens weer die vooral in streken met hoogteverschillen waren te vinden. 


Artikel:

Alain Goublomme, Wouter Ronsijn. “Kijken naar molenland”. G/oud: geschiedenis van Oudenaarde en Omgeving, 1, (2021):  32-39. 

De impact van het Belgische transportbeleid

DETAILS

Gebruikte databank:

LOKSTAT

Datum:

augustus 2021

Categorie:

Wetenschappelijke publicatie

DE IMPACT VAN HET BELGISCHE TRANSPORTBELEID

In de loop van de negentiende eeuw onderging België een ingrijpende transformatie op vlak van mobiliteit. In nauwelijks een halve eeuw nam mobiliteit enorm toe door de komst van de spoorwegen en de uitbouw van het vervoersnetwerk. De rol die het transportbeleid speelde in deze transitie is nog onvoldoende bestudeerd. Historica Ingrid Schepers (Universiteit Antwerpen) onderzoekt de verbindingsfunctie van de Belgische spoorwegen met behulp van relationele geografie en combineerde verschillende vormen van mobiliteit. Ze toont aan hoe zeer het transportbeleid bepalend was voor de arbeidsmobiliteit en de complexe verhouding tussen stad en platteland. Voor haar onderzoek maakte ze gebruik van pendeldata en uitkomsten van overheidstellingen uit de databank LOKSTAT.


Artikel:

Ingrid Schepers. “Vertrekken, blijven of beide? De invloed van het Belgische transportbeleid op de arbeidsmobiliteit van de plattelandsbevolking tijdens de negentiende eeuw?”, in Stadsgeschiedenis, 16(2021), 1, 3-20.

De vergeten griepepidemieën

DETAILS

Gebruikte databank:

HISSTER

Datum:

2 juni 2020

Categorie:

Blogartikel

De vergeten griepepidemieën

Auteur: Patrick Deboosere, demograaf verbonden aan de Interface Demografie van de VUB.

De oversterfte door Covid-19 heeft van april 2020 de dodelijkste aprilmaand gemaakt sinds de Tweede Wereldoorlog. Zonder de drastische maatregelen die we intussen allemaal kennen zouden de cijfers zelfs nog een flink stuk hoger opgelopen zijn.

Covid-19 is net als griep een virale aandoening. Een vergelijking is dus niet zo gek. De Spaanse griep van 1918-1919 geldt dan vaak als referentie. Aan die epidemie stierven in ons land naar schatting ongeveer 30.000 mensen. Vaak ook jonge mensen. Achteraf bleken sterftecijfers heel sterk te verschillen tussen steden waar quarantainemaatregelen werden genomen en plaatsen waar niets werd gedaan.

Maar niet enkel de Spaanse griep kostte veel mensenlevens. Bij vrijwel iedere griepepidemie kunnen we de verhoogde sterfte registreren. Ook in België is dit het geval.

In recente jaren is aldus gebleken dat verschillende griepepidemieën door ons land zijn getrokken en een spoor aan oversterfte hebben nagelaten. De meest recente golf van griepgebonden oversterfte in België werd opgetekend tussen eind februari en de eerste helft van maart 2018. Ook in januari 2017 was er een kortstondige episode van lichte oversterfte en wat verder terug in de tijd, in februari 2015, was er al een grote oversterfte vastgesteld.

Het is pas recent dat we in Europa binnen verschillende landen dagelijks de sterfte opvolgen en gebruiken om gezondheidscrisissen op te sporen en daar lessen uit te trekken. Een griepuitbraak in vroegere tijden werd dus pas wat later vastgesteld. In tegenstelling tot vandaag kon men de schaal ervan niet meteen opmeten en inschatten. Dat valt goed af te lezen uit de verslaggeving in kranten uit die tijd.

Historisch werden een aantal wereldwijde griepepidemieën als heel bedreigend ervaren en deze zijn dan ook in het collectieve geheugen gegrift. De meest bekende zijn de Aziatische griep van 1957-58 die naar schatting wereldwijd een miljoen mensen het leven zou hebben gekost, de Hong-Konggriep in 1968-69 en de Mexicaanse griep in 2009. Voor 1957-58 merken we in België inderdaad een langdurige periode van oversterfte die start in oktober 1957 en zal aanhouden tot april 1958. Er is geen sprake van een echte piek, maar van maandenlange hoge sterftecijfers. Ook de Hongkonggriep laat in januari-februari 1968 een piekmoment zien. De Mexicaanse griep van zijn kant lijkt in België weinig impact te hebben op de sterfte.

Maar er zijn ook de vergeten epidemieën. Zo hebben we in België twee wintermaanden meegemaakt waarbij de absolute sterftecijfers hoger waren dan de piek die covid-19 in april 2020 heeft veroorzaakt. Het gaat om januari 1951 met 15.399 overlijdens en februari 1960 met 15.425 overlijdens. Gegeven dat de Belgische bevolking kleiner was dan vandaag zijn de bruto sterftecijfers voor die twee maanden hoger dan deze van april 2020, omgerekend naar jaarbasis ongeveer 21 overlijdens op 1000 personen tegenover 16 in april 2020.

Op 13 januari 1951 wordt in de Belgische pers melding gemaakt van een “vreselijke griepepidemie in Noord-Engeland”, de zwaarste sinds de griepepidemie van 1918. De “doodgraversploegen moeten worden versterkt” en de economie lijdt onder de massale ziekte. De Gazet van Antwerpen van 16 januari 1951 schrijft dat de griepepidemie volgens de Wereldgezondheidsorganisatie oprukt in twee kolonnes. Er is een infectiehaard in Noord-Spanje en een andere in Zweden. Maar, “de tijdens de oorlog ontdekte sulfamieden en antibiotica” zullen het mogelijk maken “secondaire infecties die de meeste slachtoffers hebben gemaakt tijdens de epidemie van 1918, suksesvol te bestrijden.” De dag voordien had de Gazet van Antwerpen op haar voorpagina ook al over de griepepidemie bericht onder de titel “Belgen bieden hardnekkig weerstand” (GvA 15/1/1951). “Sommige buitenlandse bladen publiceren fantastische berichten over de griep-epidemie in België. Lazen wij niet dat ongeveer 1/3 der Belgische bevolking bedlegerig zou zijn!… God zij dank, zo’n vaart neemt het niet! Ofschoon wij nog niet in het bezit konden komen van officiële statistieken, blijkt het dat de ziekte thans stationnair is en in sommige streken zelfs terugloopt. De bevolking biedt prachtig weerstand. – weerstand die voornamelijk te danken is aan de goede voeding. Zo nochtans de sterfgevallen toenemen, dan is dit niets ongewoons, vermits het sterftecijfer elk jaar stijgt in de wintermaanden.”

Wanneer de Gazet van Antwerpen diezelfde maand (27/1/1951) nog over de griep bericht is het om te verwijzen naar Engeland waar de week voordien 1.099 personen aan de griep zijn gestorven en hoe overal ter wereld schepen uit Engeland in quarantaine werden geplaatst.

Terwijl de griep van 1951 wereldnieuws was omwille van het dodelijk karakter, lijkt het dat de griep in 1960 eerder als ongevaarlijk werd gezien. De Gazet van Antwerpen zal in februari 1960 in meer dan 100 artikels naar de griep verwijzen. Maar de toon is geruststellend. Op 9 februari 1960 titelt de krant op de voorpagina “Veel zieken, maar geen griepepidemie in ons land”. En het artikel stelt “Men mag niet van een griepepidemie in België spreken. Al heerst de ziekte vrijwel overal, zo is het aantal aangetaste personen toch zeer veranderlijk volgens de streken en nergens boezemt zij levendige ongerustheid in. Voorts worden vooral volwassenen door de griep getroffen. Geen enkele school schijnt haar deuren te hebben moeten sluiten, ofschoon de griep van 1960 een kenmerkend sterk besmettelijk karakter heeft, dat haar enigszins op hetzelfde niveau als de epidemische ziekten plaatst. (…) Uit de verklaringen van de zieken en van de overwerkte geneesheren die de duizenden zieken verzorgd hebben, mag men besluiten dat de griepverschijnselen – een griep die dit jaar typisch Belgisch lijkt te zijn, daar zij naar verluidt minder erg is dan de griep die in de overige Europese landen heerst – de volgende zijn: hoofdpijn, rillingen, koorts en algemene vermoeienis. Met sulfamiden en vitaminen C is men de griep spoedig de baas.”

De volgende dagen zal de krant ook vol staan met reclameboodschappen over de griep. “Het staat thans vast, dat de griep 1960 in werkelijkheid niet gevaarlijk is. Ze wijkt voor een doorgedreven behandeling met “ASPRO”, 2 tabletten om de 3 uur, en warme dranken.” (20 februari 1960) De werkelijkheid was echter grimmiger, alleen waren de tijdsgenoten zich er niet van bewust.


Bronnen:


Data: UGent Queteletcentrum, Hisster database.


Citaten: Gazet van Antwerpen, Digitaal archief.


Epidemieën

VAN PEST TOT CORONA. EEN ZEER KORTE GESCHIEDENIS VAN EPIDEMIEËN IN VLAANDEREN EN BELGIË

DETAILS

Gebruikte databanken:

HISSTER & STREAM

Datum:

25 mei 2020

Categorie:

Publicatie & video

Auteur: Isabelle Devos

Het coronavirus beheerst intussen al enkele maanden ons dagelijks leven. COVID-19 lijkt de belangrijkste infectieziekte op aarde. Uitspraken zoals ‘het wordt nooit meer als voorheen’ of ‘er zal een pre-corona en een post-corona tijdperk zijn’ suggereren de ergste scenario’s. 

Met 300.000 doden op de teller (op 15 mei 2020) is het coronavirus echter (nog) lang niet zo dodelijk als vele andere besmettelijke ziekten. Tuberculose, aids en malaria, de zogenaamde big three killers, eisen jaarlijks miljoenen levens, waarvan de meeste in het zuidelijk halfrond. Zelfs de pest, ja de pest, zorgt nog voor duizenden besmettingen per jaar. Zo kreeg het eiland Madagaskar in 2017 met een heuse pestepidemie te maken. 

In Europa en Noord-Amerika daarentegen, zijn we niet alleen verleerd hoe we met epidemieën moeten omgaan, velen onder ons zijn ook vergeten dat tot 100 jaar geleden infectieziekten de belangrijkste doodsoorzaken waren. Hoog tijd voor een opfrissing van onze kennis.

Epidemiologische transitie (negentiende-twintigste eeuw)

Sinds het begin van de negentiende eeuw is de volksgezondheid in het noordelijk halfrond sterk verbeterd. Op tweehonderd jaar tijd is de levensverwachting bij de geboorte meer dan verdubbeld. In België steeg die van ca. 37 jaar in 1830 naar 47 jaar in 1900, 65 jaar in 1950 en 81,5 jaar vandaag. Die vooruitgang was echter niet voor iedereen gelijk. Voor kinderen was die groter dan voor ouderen en voor vrouwen groter dan voor mannen. De sterftedaling ging gepaard met een radicale verschuiving inzake doodsoorzaken. Besmettelijke infectieziekten zoals pokken, cholera en tuberculose werden geleidelijk ingeruild voor ouderdomsgerelateerde ziekten (soms ook wel welvaartsziekten genoemd) zoals hart- en vaatziekten en kanker. In vaktermen spreken we over de ‘epidemiologische transitie’. Tegenwoordig sterven er jaarlijks ongeveer 110.000 Belgen; bij meer dan de helft is dat het gevolg van hart- en vaatziekten (28%) of kanker (26%). 

Voor de daling van de sterfte aan infectieziekten worden in de wetenschappelijke literatuur drie grote verklaringen aangeduid. Terwijl in de eerste fase de verbetering van de hygiëne en de sanitaire maatregelen een primaire rol speelden, was dit vanaf de late negentiende eeuw het geval voor de hogere levensstandaard (o.a. meer en betere voeding). De geneeskunde (antibiotica en vaccinaties, chemotherapie, chirurgie enz.) werd pas na 1945 van groter belang. Dat is op zich niet verrassend, aangezien we pas sinds de late negentiende eeuw weten dat bacteriën, virussen en parasieten ziekteverwekkers zijn (de zogenaamde ‘bacteriologische revolutie’). 

Naast een verschuiving van een lage naar hoge levensverwachting en van infectieziekten naar chronische ziekten, vertoont de sterfte tegenwoordig een stabieler patroon, ook al geeft COVID-19 op dit moment de tegengestelde indruk. Het jaarlijkse bruto sterftecijfer (het aantal overlijdens per 1000 inwoners), dat in het verleden sterk schommelde, daalde in België van 30 à 45 sterfgevallen in het begin van de negentiende eeuw naar een constante van ca. 10 sterfgevallen in de late twintigste eeuw. Tuberculose was in de negentiende eeuw de belangrijkste doodsoorzaak, maar epidemieën werden door andere ziekten veroorzaakt. België werd zevenmaal door cholera geteisterd, in 1832-33, 1848-49, 1854, 1859, 1866, 1883-85 en 1891-95. De epidemie van 1866 was met ca. 43.400 slachtoffers de zwaarste; vooral jong actieven werden getroffen. Ook tyfus, pokken en griep zorgden voor sterftecrisissen, respectievelijk in 1846-47, 1871 en 1918-19. 


Die oversterfte kon naargelang de regio enorm verschillen. Hotspots van besmettingen, zoals dat nu het geval is met COVID-19 in onder meer Limburg en het Italiaanse Lombardije, houden gewoonlijk verband met de plaats van uitbraak en de wijze waarop de ziekte wordt overgedragen, via de mens (tuberculose, pokken, COVID-19), via insecten (malaria, pest) of via water en voedsel (cholera, tyfus, dysenterie). Naast de bevolkingsdichtheid en –mobiliteit, kunnen ook de sociaaleconomische en de politieke context een belangrijke rol spelen. Zo sloeg de tyfusepidemie van 1846-47 het hardst toe in West- en Oost-Vlaanderen, die sterk waren getroffen door de crisis in de linnennijverheid en de landbouw, terwijl de cholera-epidemie van 1866 vooral de grote steden teisterde en de Spaanse Griep in 1918-19 aanvankelijk rond het oorlogsfront veel slachtoffers maakte. De Spaanse Griep is de laatste pandemie waarmee we in België zijn geconfronteerd. Tijdgenoten schatten het sterftecijfer aan de ziekte bij ons op 20.000, maar op basis van gegevens over de pandemie in de omringende landen, kunnen we ervan uitgaan dat het aantal minstens dubbel zo hoog lag.

Historische bronnen van oversterfte

Hoe verder we teruggaan in de tijd, hoe moeilijker het wordt om de specifieke ziekteverwekker van een epidemie te achterhalen. Pas na de cholera-epidemie van de late jaren 1840 werd voor elk sterfgeval ook de doodsoorzaak genoteerd. Voordien moeten we een beroep doen op algemene beschrijvingen in medische topografieën, kronieken en verslagen van stadsbesturen. 

Ook de berekening van het aantal slachtoffers en de verspreiding van een epidemie wordt veel complexer. Terwijl vanaf het einde van de achttiende eeuw met de invoering van de burgerlijke stand elk overlijden door de gemeentelijke administratie werd geregistreerd, was dat in de eeuwen daarvoor niet het geval. We moeten daarom terugvallen op andere bronnen zoals parochieregisters, waarin pastoors de begrafenissen en dopen in hun parochie noteerden.

Net zoals er vandaag veel discussie is over de manier waarop de oversterfte van COVID-19 wordt geteld en berekend, is er ook in het historisch onderzoek al veel inkt gevloeid over de juiste indicator van oversterfte. Sommige auteurs vergelijken het aantal sterfgevallen in het jaar van een epidemie met de gemiddelde sterfte in de jaren voordien. Anderen brengen ook het bevolkingscijfer in rekening en baseren zich op het bruto sterftecijfer per duizend inwoners. 

Wegens het ontbreken van betrouwbare volkstellingen voor onze gebieden is die indicator voor de vroegmoderne periode (zestiende tot en met achttiende eeuw) geen optie. Een alternatief is dan om de verhouding van het aantal begrafenissen ten opzichte van het aantal dopen te berekenen, een methode die ook al voor het vroegmoderne Engeland is gebruikt. De resultaten van al die methodes verschillen soms. Naargelang de indicator is de ene sterftepiek al wat groter dan de andere, maar de verschillende berekeningswijzen duiden gewoonlijk wel dezelfde jaren van oversterfte aan.

Begrafenisregister 1640-1641., parochie Kruishoutem.

Vroegmoderne tijd (zestiende-achttiende eeuw)

Op basis van de grootschalige STREAM databank (UGent Queteletcentrum) kunnen we de oversterfte in het graafschap Vlaanderen en hertogdom Brabant tussen 1640 en 1795 in kaart brengen. Het gaat om de jaarlijkse gegevens van 507 parochies (op een totaal van 1125). Ratio’s boven 100 wijzen op een hoger aantal begrafenissen dan dopen en een negatieve natuurlijke groei; ratio’s onder 100 op een positieve groei. Voor beide regio’s springen vier pieken in het oog: die op het einde van de jaren 1660 en de jaren 1670, en die in het midden van de jaren 1690 en de jaren 1790. Tijdens de achttiende eeuw waren er minder sterftepieken en ze waren bovendien ook minder groot.


In de loop van de achttiende eeuw kwam de centrale overheid op het vlak van volksgezondheid meer tussenbeide, en ging ze ook preventief handelen. De zorg voor de openbare hygiëne werd tot dan toe hoofdzakelijk aan de lokale autoriteiten overgelaten. Elke stad en elk dorp pakte dit op eigen wijze aan. Isolatie en quarantaine van de (mogelijk) zieke patiënten behoorden tot de meest gebruikte maatregelen. 

In onze gebieden vormde de strijd tegen de dysenterie-epidemieën een schuchter begin van staatsinterventie in die materie. Zo kwam er een verbod op het begraven van doden in kerkgebouwen en kapellen, omwille van de stank en mogelijke gevaren. In de steden moesten nieuwe begraafplaatsen voortaan ver van het kerkgebouw en buiten de stadsmuren worden aangelegd. 

Vanaf het midden van de negentiende eeuw werden dergelijke sanitaire maatregelen, in samenwerking met medici, op meer structurele wijze en met grotere financiële middelen uitgebouwd. Besmettelijke ziekten werden geleidelijk teruggedrongen toen de overheid, zelf of via uitbesteding aan privébedrijven, drinkwaterleidingen en rioleringsnetten installeerde en, onder impuls van de arbeidersbeweging, ook de huisvesting en werkomstandigheden verbeterde.

Gilles Le Muisis
Begrafenis van pestslachtoffers te Doornik, kroniek van Gilles Li Muisis (1272-1352).

In kader van het STREAM project werd een historisch-geografisch informatiesysteem ontwikkeld op basis van de kabinetskaart van graaf de Ferraris (1771-1777) waardoor we de jaarlijkse evolutie van de ratio’s op kaart kunnen visualiseren. 

De richtlijnen voor het registreren van de begrafenissen werden door de Katholieke Kerk vastgelegd in 1614, maar het duurde tot de jaren 1640 vooraleer de meeste pastoors in Vlaanderen en Brabant de begrafenissen systematisch begonnen te registreren. 

Het aantal parochies waarvoor we over kwaliteitsvolle gegevens beschikken via de STREAM-dataset, neemt dan ook toe met de tijd. De kaarten tonen de onzekerheid waarmee het leven toen gepaard ging: het sterfterisico kon van regio tot regio en van jaar tot jaar enorm verschillen.


Speelt de video niet af? Bekijk hem op ons YouTube-kanaal!

Oorzaken van oversterfte

Jaren van oversterfte worden vaak geassocieerd met hongersnood, maar dat blijkt in de vroegmoderne tijd eerder uitzonderlijk te zijn, zoals in het hongerjaar 1709. Een hongerjaar werd gewoonlijk veroorzaakt door extreem hoge graanprijzen als gevolg van een misoogst na een natte zomer of koude winter, of door moeilijkheden bij de graanimport. 

Ook militairen konden voor vernielingen of plunderingen van de oogst zorgen. Onderzoek toont echter aan dat er geen sterk verband was tussen de evolutie van de koopkracht, gemeten aan de hand van graanprijzen, en die van de sterftecijfers. Duurtejaren gingen niet noodzakelijk gepaard met hogere sterftecijfers, en omgekeerd. Daarvoor is er een eenvoudige verklaring. Zo weten we uit medisch onderzoek dat voeding bij de ontwikkeling van heel wat infectieziekten geen cruciale rol speelt. 

Dat is ook zo voor de meeste ziekten die het vroegmoderne sterftepatroon bepaalden, zoals pest, tyfus, malaria en pokken. Die ziekten zijn zo virulent dat de voedingstoestand van een persoon er niet toe doet. Ze maken geen onderscheid tussen goed gevoede en ondervoede mensen. Dat is wel het geval voor ziekten zoals dysenterie, tuberculose en cholera; die laatste twee maakten vooral in de negentiende eeuw veel slachtoffers. Vandaar dat de sociale verschillen op het vlak van gezondheid toen ook meer uitgesproken waren. Ook in de vroegmoderne tijd was er sociale ongelijkheid voor de dood, alleen werd die meer bepaald door andere factoren, zoals huisvesting en mobiliteit.

Triomf van de Dood, Pieter Brueghel de Oude (ca. 1525-1569).
Slag bij Steenkerke tijdens de Negenjarige Oorlog, 1692.

Veel sterftepieken, zeker in de vroegmoderne tijd, vertonen daarentegen een verband met oorlogssituaties, al was dat niet altijd het geval. De Spaanse Successieoorlog (1701-13) bijvoorbeeld, die in de politieke geschiedenis samen met de Negenjarige Oorlog (1688-97) door zijn lange duur, omvangrijke legers en constant verschuivende fronten als een van de belangrijkste wordt beschouwd, vertaalde zich niet in extreme oversterfte. 

Sterfte in oorlogstijd was uiteraard niet beperkt tot soldaten, maar kon ook ernstige gevolgen hebben voor burgers. Legers plunderden, vernielden dorpen en verspreidden ziekten en epidemieën. Een treffend voorbeeld is de doortocht van de pest in de jaren 1667-68, toen hier de Devolutieoorlog werd uitgevochten. De sterftecrisis in 1676-79 hield dan weer verband met de verspreiding van  dysenterie door de troepen van Lodewijk XIV tijdens de Frans-Hollandse Oorlog (1672-78). 

De ergste sterftecrisissen deden zich voor wanneer oorlog, duurtejaren en epidemieën samenvielen. Dat was het geval in de jaren 1690. Toen nam de sterfte in heel West-Europa een catastrofale omvang aan als gevolg van de uitbraak van epidemische ziekten zoals tyfus en dysenterie, een mislukte graanoogst en de gewelddadige doortocht van de Franse troepen tijdens de Negenjarige Oorlog. Ten slotte was ook de Franse Revolutionaire Oorlog aan het einde van de achttiende eeuw verantwoordelijk voor een overmatige sterfte: naast de vele moorden en terechtstellingen veroorzaakte een dysenterie-epidemie de piek van 1794.  

Er waren ook verschillen tussen het graafschap Vlaanderen en het hertogdom Brabant. Een crisis manifesteerde zich in de ene regio soms scherper dan in de andere, of was in bepaalde regio’s zelfs helemaal afwezig. Zo werd bij een uitbraak van de pest op het einde van de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) vooral Vlaanderen getroffen. De bevolking kreeg te maken met Hollandse en Spaanse legers die bijzonder gewelddadig tekeer gingen. 

Tien jaar later had het noordwesten van het graafschap opnieuw zwaar te lijden onder het oorlogsgeweld, ditmaal door troepen in het kader van de Spaans-Franse oorlog (1635-59). In 1720 werd het gebied dan weer geteisterd door een zware epidemie van ‘intermitterende koortsen’, de eigentijdse benaming voor malaria. De ziekte veroorzaakte trouwens ook buiten de piekjaren een substantieel hogere sterfte in de kust- en polderstreken. De vele stilstaande waters, moerassen en poelen vormden er ideale broedplaatsen voor het type mug dat inheemse malaria verspreidde, destijds ook aangeduid als polderkoorts. 

Elders in Vlaanderen maakten tijdens de jaren 1720 ook griep, tyfus en dysenterie veel slachtoffers. Die laatste ziekte bracht tevens de Brabantse oversterfte in de jaren 1740 en 1780 teweeg.



Plundering van Wommelgem, 1589, Sebastiaan Vrancx.

Van de middeleeuwse pest naar COVID-19

De allerlaatste keer dat de Zuidelijke Nederlanden door de pest werden getroffen, was tijdens de epidemie van 1667-68. Tot dan had de ziekte meer dan drie eeuwen lang in opeenvolgende golven de bevolking gegeseld: minstens een keer per decennium werd ze met een zware pestopstoot geconfronteerd. We kunnen echter niet met zekerheid zeggen of die sterftepieken altijd door de bacterie yersinia pestis werden veroorzaakt, aangezien ‘pest’ een verzamelwoord was voor allerlei verschillende besmettelijke ziekten. 

Voor de periode voorafgaand aan de parochieregisters zijn optekeningen van overlijdens in boedelbeschrijvingen, lijfrenten en belastinglijsten de voornaamste bronnen om de omvang van de sterfte in te schatten. De zwaarste pestgolf, gekend als de Zwarte Dood, woedde in onze gebieden vanaf de tweede helft van 1349 met opflakkeringen tot in 1351. In Europa zou de ziekte tijdens die jaren zelfs een derde van de bevolking hebben uitgeroeid. 

Als gevolg van het goede sociaaleconomische klimaat zou volgens sommigen de impact in onze gewesten veel minder groot zijn geweest, maar die gunstige positie wordt in recente historische studies sterk genuanceerd. 

Tijdens de achttiende eeuw werd de rol van pest als belangrijkste doodsoorzaak overgenomen door pokken die vooral onder kinderen veel slachtoffers maakten. Epidemieën waren toen eerder het gevolg van een uitbraak van dysenterie, ook wel rode loop genoemd naar de bloederige diarree waarmee de ziekte gepaard ging. 

Een sluitende verklaring voor de verdwijning van de pest is er niet. Sommigen wijzen op de betere quarantainemaatregelen, terwijl anderen de grotere immuniteit van de mens, de afnemende virulentie van de bacil of de verdwijning van de zwarte rat die (wellicht) via vlooien de ziekte verspreidde, als reden zien. 

Over de daling van de pokkensterfte bestaat dan weer geen enkele twijfel. De ontdekking van het koepokkenvaccin door de Engelse plattelandsarts Jenner in de late achttiende eeuw, het eerste vaccin ooit, zorgde ervoor dat de ziekte in diverse Europese landen grotendeels onder controle kon worden gebracht, zo ook in onze gebieden. Als gevolg van de Frans-Duitse oorlog was er wel nog een korte maar hevige heropflakkering in het begin van de jaren 1870. Vandaag is pokken de enige ziekte die wereldwijd is uitgeroeid.

Heilige Rochus en de pestlijders, Pieter Paul Rubens, 1623-1626.
Heilige Rochus en de pestlijders, 1623, Pieter Paul Rubens.
Marc Van Ranst, Hoogleraar virologie KU Leuven, adviseur van de Belgische overheid bij de bestrijding van de COVID-19 epidemie

Epidemieën zijn dus van alle tijden. Veel van onze voorouders moesten met ziektegolven leren omgaan. Op het eerste gezicht lijkt het alsof de geschiedenis zich met COVID-19 herhaalt. Veel epidemische ziekten zoals de pest kwamen uit het Oosten en verspreidden zich via diverse handelsroutes tot in Europa. 

Ook de link met globalisering is voor het verleden gemakkelijk te leggen. Toch zijn de verschillen enorm: de omvang van epidemische sterfte was toen vele malen groter, het merendeel van de slachtoffers bestond niet uit kwetsbare ouderen, om maar te zwijgen van de verschillen in gezondheidszorg en economische ontwikkeling. 

Typisch voor epidemieën is dat ze snel komen, snel verdwijnen, maar jammer genoeg ook opnieuw opduiken… Gelukkig ontwikkelt de geneeskunde zich momenteel aan een razendsnel tempo zodat we hopelijk niet al te lang op een vaccin tegen het coronavirus zullen moeten wachten. 

Laten we ervoor zorgen dat iedereen er ook toegang toe krijgt!


Wil je aan de slag met een van de hierboven gebruikte datasets, aarzel dan niet om contact op te nemen met queteletcenter@ugent.be


Of wens je een handje toe te steken bij ons nieuw burgerwetenschapsproject www.sosantwerpen.be waarin we, samen met vrijwilligers, de sociale verschillen in doodsoorzaken in Antwerpen (1820-1946) zullen bestuderen? 

Wil je weten wie in het verleden de grootste slachtoffers van epidemieën waren? Schrijf je dan in via sosantwerpen@ugent.be!



Bronnen

  • UGent Queteletcentrum, Hisster databank 1804-2019.
  • UGent Queteletcentrum, Stream databank, 1640-1796.

Literatuur

  • Bruneel, Claude. La mortalité dans les campagnes. Le duché de Brabant aux XVIIe et XVIIIe siècles. Louvain, 1977.
  • Devos, Isabelle. Allemaal beestjes. Mortaliteit en morbiditeit in Vlaanderen, 18de-20ste eeuw. Gent, 2006.
  • Livi-Bacci Massimo. Population and Nutrition. An Essay on European Demographic History. Cambridge, 1991.
  • Van Gelder, Klaas en Isabelle Devos. “War and Peace in the Time of Malthus. The Demographic Impact of Military Conflicts in Early Modern Flanders, 1650-1800”. Presentatie voorbereid voor European Social Science History Conference, Leiden, maart 2020.
  • Vermeersch, Joren. 1349. Hoe de Zwarte Dood Vlaanderen en Europa veranderde. Antwerpen, 2019.

De Spaanse Griep in België: 20.000 of 282.165 doden?

DETAILS

Gebruikte databank:

HISSTER

Datum:

april 2020

Categorie:

Blog post

De Spaanse Griep in België: 20.000 of 282.165 doden?

Auteur: Isabelle Devos

Over het dodental van de Spaanse Griep circuleren allerlei cijfers. Naargelang de auteur stierven er in 1918-19 wereldwijd 10, 20, 50 tot zelfs 100 miljoen mensen aan de epidemie. Al die cijfers hebben twee zaken gemeen, namelijk dat ze erg hoog zijn en dat ze meestal niet op uitvoerig bronnenonderzoek zijn gebaseerd. Met andere woorden, het zijn grove schattingen.

In een artikel in De Standaard (20 april 2020 – De ‘moeder aller pandemieën’ die onder de mat geveegd werd) stelt Marc Reynebeau dat de epidemie van 1918-19 het leven kostte van bijna 300.000 Belgen. Hij baseert zich hiervoor op het cijfer van 282.165 doden vermeld in een masterscriptie (Universiteit Antwerpen, 2017) waarin dat cijfer wordt toegeschreven aan André Lambert die de demografie van de eerste wereldoorlog bestudeerde. Dat cijfer is verrassend, enerzijds om het zo precies is en anderzijds omdat het enorm hoog is, zelfs onwerkelijk hoog. Opzoekwerk leert dat Lambert nergens een cijfer van 282.165 sterfgevallen voor de Spaanse Griep naar voren schuift. Lambert levert enkel een tabel met de jaarlijkse officiële sterftecijfers (ongeacht de doodsoorzaak) tussen 1910 en 1920. Daaruit blijkt dat 282.165 eenvoudigweg de afgeronde optelsom is van het totale aantal sterfgevallen in België in twee jaren (de som voor de jaren 1917-18, en bovendien niet voor 1918-19). Het cijfer van 282.165 sterfgevallen in de scriptie is dus gebaseerd op de redenering dat elk sterfgeval, van de kleinste baby tot de alleroudste Belg, in die jaren te wijten was aan de Spaanse Griep. Niemand zou toen door een andere ziekte of militair geweld om het leven zijn gekomen, of buiten de drie korte golven van de epidemie gestorven zijn. Uiteraard kan dat niet.

In internationale onderzoeken over de Spaanse Griep wordt België vrijwel nooit vermeld, omdat de historische bronnen onvolledig en niet transparant genoeg zijn. In de Belgische context wordt het cijfer van 282.165 doden uit die thesis echter al geciteerd op de Wikipedia-pagina over de Spaanse Griep, werd het opgepikt in een website die griepvaccins promoot, en vormde het onlangs de basis voor een artikel in de kwaliteitskrant De Standaard. Zo’n cijfer, zeker als het van die omvang is, gaat dus een eigen leven leiden. Cijfers zijn aantrekkelijk en worden gemakkelijk overgenomen, vooral wanneer ze online beschikbaar zijn. Ze stralen betrouwbaarheid uit, maar weerspiegelen niet noodzakelijk de realiteit. Zeker wanneer het over epidemieën uit het verleden gaat, lijkt het alsof de getallen nooit groot genoeg kunnen zijn. Maar het dodental hoeft niet torenhoog te zijn om voor een zware maatschappelijke impact te zorgen, zo weten we intussen wel.

Tot dusver heeft geen enkele historicus het gewaagd om het aantal slachtoffers van de Spaanse Griep in België te berekenen. Dit is te wijten aan het feit dat de doodsoorzakenstatistieken voor de oorlogsjaren niet bewaard zijn en het bijgevolg moeilijk is om sterfgevallen door oorlogsgeweld, griep of andere ziekten van elkaar te onderscheiden. Bovendien zijn de sterftestatistieken voor die jaren onvolledig: voor de zwaarst geteisterde gemeenten aan het oorlogsfront, die in de Westhoek, beschikken we niet over gegevens. Omdat de gegevens op het nationale niveau niet compleet zijn, werden de voorbije jaren verschillende onderzoeken naar de Spaanse Griep op het lokale niveau gevoerd (masterscripties UC Louvain, 2018 en UGent, 2005 en 2009). Daaruit bleek dat de oversterfte van plaats tot plaats sterk kon verschillen, maar dat de mortaliteit in 1918-19 bijna overal veel hoger was dan voor de oorlog. Dat is ook wat de kwantitatieve analyses op basis van de gemeentelijke gegevens uit de archiefreeks Le Mouvement de la Population et de l’Etat Civil (Algemeen Rijksarchief) aanduiden. In vergelijking met de sterftecijfers van voor de oorlog (jaarlijks ca. 110.000 doden) lagen die in 1918-19 gemiddeld een derde hoger. 

Veel Europese landen beschikken over meer volledige bronnen om de impact van de Spaanse Griep te meten. In de voorbije decennia hebben diverse studies, aan de hand van historische bronnen en statistische methodologieën, de sterftecijfers beter kunnen preciseren. Voor Nederland variëren die schattingen tussen de 20.000 en 60.000 slachtoffers, voor Frankrijk tussen 230.000 en 360.000, en voor Engeland tussen 150.000 en 280.000. Naargelang de omvang van de epidemie, bedroeg het aandeel van de Spaanse Griep in de verschillende landen 10 tot 25 procent van de totale jaarlijkse sterfte. Rekening houdend met een correctie voor de onderregistratie, betekent dit dat de epidemie in België in het beste geval ca. 30.000 slachtoffers maakte en in het slechtste geval bijna 80.000. Tijdgenoten schatten het sterftecijfer aan de Spaanse Griep in ons land op 20.000. 

De voorbije maanden heeft ook de berichtgeving over de corona-epidemie ons op zowel het nut als het gevaar van cijfers gewezen. Er is veel discussie over de manier waarop de sterfte aan COVID-19 wordt geteld en berekend. In België telt het Wetenschappelijk Instituut Sciensano ruim: naast de COVID-doden in de hospitalen rapporteert men ook de mensen die thuis of in een woonzorgcentrum aan de ziekte zijn overleden, samen met de vermoedelijke COVID-gevallen. Dergelijke gedetailleerde gegevens helpen om het verloop van de ziekte beter in kaart te brengen, betere voorspellingen te doen en uiteindelijk ook om sterfgevallen te vermijden. Helaas maakt dat internationale vergelijkingen er niet gemakkelijker op. Door de ruime manier van rapporteren liggen de Belgische cijfers in relatieve termen veel hoger dan in andere landen. Onze cijfers hebben in elk geval een heldere basis. Dat kan van het hallucinante cijfer van bijna 300.000 Belgische slachtoffers van de Spaanse griep niet worden gezegd. 

Bronnen
  • Algemeen Rijksarchief, Mouvement de la Population et de l’Etat Civil, 1910-1920. 
  • Ministère de l’Intérieur, Annuaire Statistique de la Belgique 1915-1919, Bruxelles. 
  • Queteletcentrum, HISSTER Databank, 1910-1920.

Bibliografie
  • Ansart, Séverine, Camille Pelat, Pierre‐Yves Boelle, Fabrice Carrat, Antoine Flahault, en Alain‐Jacques Valleron. “Mortality burden of the 1918–1919 influenza pandemic in Europe”, Influenza and Other respiratory Viruses 3, nr. 3 (2009): 99-106
  • Baudhuin, Fernand. Histoire économique de la Belgique, 1914-1939. Bruxelles: E. Bruylant, 1946, vol. 2.
  • Brulart, Benjamin. “La grippe espagnole en Belgique occupée (1918-1919) : analyse épidémiologique et étude de l’imaginaire et de la perception de l’épidémie à travers les carnets de guerre”. Masterscriptie, UC Louvain, 2018.
  • De Smet, Saartje. “De Spaanse griep in België”. Masterscriptie, Universiteit Gent, 2005.
  • Hendrickx, Laurine. “Onderschat en onbeantwoord. De publieke perceptie van de Spaanse griep in de Belgische context (1918-1930)”. Masterscriptie, Universiteit Antwerpen, 2017.
  • Johnson, Nial Philip Alan Sean, en Mueller Juergen. “Updating the accounts: global mortality of the 1918–1920 ‘Spanish’ influenza pandemic”. Bulletin of the History of Medicine 76, nr. 1 (2002): 105–115.
  • Lambert, André, “La population de la Belgique dans la guerre 1914-1918”. Lezing ter gelegenheid van de herdenking van WOI georganiseerd door de Vlaamse Vereniging voor Demografie en Société Démographique Francophone de Belgique, februari 2014. http://adrass.net/WordPress/wp-content/uploads/2015/03/rap1418_final.pdf
  • Murray, Christopher J., Alan D. Lopez, Brian Chin, Dennis Feehan, en Kenneth H. Hill. “Estimation of potential global pandemic influenza mortality on the basis of vital registry data from the 1918–20 pandemic: a quantitative analysis”, Lancet 368, nr. 9554 (2006): 2211-2218
  • Patterson, D.K., en Pyle G.F. “The geography and mortality of the 1918 influenza pandemic”. Bulletin of the History of Medicine 65, nr. 1 (1991):4–21.
  • Reynebeau, Marc, “De ‘moeder aller pandemieën’ die onder de mat geveegd werd”. De Standaard, 20 April 2020. https://www.standaard.be/cnt/dmf20200419_04927397
  • Van Laere, Stefanie, “’Over-leven na de Groote Oorlog’. De demografische gevolgen van de Eerste Wereldoorlog in België in kaart gebracht”. Masterscriptie, Universiteit Gent, 2009.

Van hoeve tot vork

DETAILS

Gebruikte databank:

LOKSTAT & POPPKAD

Datum:

December 2019

Categorie:

Wetenschappelijke publicatie

Van hoeve tot vork

De voedselbevoorrading stond in de afgelopen eeuwen voor diverse uitdagingen geplaatst. Bevolkingsgroei, verstedelijking en industrialisering zetten de voedselvoorziening onder druk. Om de problemen het hoofd te bieden, waren schaalvergroting, innovatie en technologische verbeteringen noodzakelijk. Het laatste nummer van de publicatiereeks CORN is gewijd aan de regulering van voedselproductie en -distributie in de vroegmoderne en hedendaagse perioden. Het verscheen onder de redactie van Wouter Ronsijn (Universiteit Gent en Bocconi Universiteit Milaan), Niccolò Mignemi en Laurent Hermes (Ecole des Hautes Etudes en Sciences Sociales te Parijs). Het deel bevat bijdragen van verschillende auteurs over Mexico en zes Europese landen. Pieter De Graef  (Universiteit Antwerpen) leverde een bijdrage over de stadslandbouw in België tijdens de negentiende eeuw. Hij toont aan hoezeer commerciële landbouwbedrijven uit de steden werden verdreven en plaats maakten voor kleinschalige tuinbouw door stadsbewoners. Zijn bevindingen zijn gebaseerd op landbouwstatistieken en kadastrale reeksen afkomstig uit de databanken LOKSTAT en POPPKAD.

Abstract:

This book presents ten case-studies by eminent scholars dealing with food supply, storage and markets from c. 1600 to c. 2000. Together they present a long-term history of the tools to regulate the rhythms and seasonal patterns of the food production and distribution process. How were the vast flows of staple food needed for metropolitan areas organised? What practical difficulties had to be overcome to preserve this food safely? Did people respond to price patterns in search for profit? Were governments successful in imposing regulation? In dealing with these issues, the contributing authors adopt different approaches and investigate cases from England, Belgium, Germany, Austria, Italy, France and Mexico. The focus on the stocks and flows of grains and other foodstuffs raises new questions combining economic, social, political, and environmental issues in the study of agricultural markets and food policies.

Ronsijn, Wouter, Niccoló Mignemi en Laurent Herment. Stocks, season and sales: food supply, storage and markets in Europe and the New World 1600-2000. CORN Publication Series 17, 2019 Brepols: 1-224.    

Crisis voor wie?

DETAILS

Gebruikte databank:

LOKSTAT & POPPKAD

Datum:

Februari 2020

Categorie:

Wetenschappelijke publicatie

Crisis voor wie?

In de jaren 1840 was België in de greep van een economische en sociale crisis. Esther Beeckaert en Eric Vanhaute (Vakgroep Geschiedenis, Universiteit Gent) wijden een hoofdstuk aan deze zware crisis in het boek “An economic history of famine resilience” (Routledge 2019). Ze beschrijven de crisis in zijn omvang en complexiteit en tonen aan hoe zeer de gevolgen ervan verschilden tussen regio’s. Vervolgens komen ze tot een verklaring voor de uiteenlopende impact van de crisis. Hun bevindingen steunen in belangrijke mate op datasets van volks- en landbouwtellingen die het Queteletcentrum heeft samengesteld. Daarnaast vervaardigden medewerkers van het Centrum belangrijke kaarten voor dit onderzoek en de publicatie.

Samenvatting

Esther Beeckaert en Eric Vanhaute maken in hun artikel een regionale vergelijking van de impact van de aardappelcrisis van de jaren 1840 in België. De hongersnood was het gevolg van opeenvolgende oogstmislukkingen in 1845 en 1846. Initieel vernielde een aardappelziekte 87 procent van de oogst en het jaar nadien mislukten ook de graanoogsten gedeeltelijk door slechte weersomstandigheden. De auteurs vertrekken van de vaststelling dat de sterftecijfers in Binnen-Vlaanderen (Kortrijk, Roeselare, Tielt) veel hoger lagen dan in Waals-Brabant (Nijvel), de Kempen (Turnhout) en de Ardennen (Neufchâteau). Vervolgens verklaren ze de regionaal verschillende impact aan de hand van twee centrale kenmerken van rurale samenlevingen: gegarandeerde en directe toegang tot land voor de huishoudens en sterke lokale herverdelingsmechanismen door uitgebreide arbeidsrelaties of publieke armenzorg. In de Kempen en de Ardennen konden heel wat huishoudens de eindjes aan elkaar knopen door hun gezamenlijke toegang tot publieke gronden. Die mogelijkheid hadden verarmde gezinnen in Waals-Brabant niet, maar zij werden tijdens de crisis relatief succesvol opgevangen door een krachtdadige lokale armenzorg en werden ze tewerkgesteld op de vele kapitaalkrachtige boerderijen in de regio. In Binnen-Vlaanderen daarentegen waren die mogelijkheden grotendeels uitgeput. Veel huishoudens hadden in de jaren voorafgaand aan de crisis hun inkomsten uit land en arbeid aanzienlijk zien dalen en de lokale armeninstellingen waren onvoldoende in staat om de groeiende noden op te vangen. 

Beeckaert, Esther en Eric Vanhaute. “Whose famine? Regional differences in vulnerability and resilience during the 1840s potato famine in Belgium.” In: Jessica Dijkman en Bas van Leeuwen (eds.) An economic history of famine resilience. Routledge, 2019: 115–41.  

Hoeders van de staat

DETAILS

Gebruikte databank:

LOKSTAT

Datum:

Januari 2020

Categorie:

Doctoraatsverdediging

Hoeders van de staat

Jan Naert verdedigde op 29 januari jl. met succes zijn proefschrift over de burgemeesters in bezet België en Frankrijk tijdens de Eerste Wereldoorlog. Voor het onderzoek baseerde hij zich onder meer op nominatieve lijsten van burgemeesters en bevolkingscijfers uit de periode 1900-1913 die het Queteletcentrum ter beschikking stelt.

Samenvatting

Deze studie behandelt de burgemeesters die dienst deden onder de Duitse bezetting van België en Noord-Frankrijk tijdens de Eerste Wereldoorlog. Twee onderzoeksvragen staan daarbij centraal. Een eerste behandelt de politieke legitimiteit van de burgemeester en zijn bestuur tijdens de oorlogsjaren. Was die aan verandering onderhevig als gevolg van de bezettingscontext? Kreeg de definitie van wat ‘legitiem’ of ‘goed’ bestuur was een andere invulling? Hoe probeerden burgemeesters daar op in te spelen? En tot slot, wat was het verdict op het einde van de oorlog? De tweede vraag die in dit proefschrift voorligt, peilt naar hoe het lokale bestuursniveau zich verhield tot de Belgische en Franse centrale staat. Wereldoorlog I historici lijken het er vandaag de dag namelijk over eens dat de staat, en bij uitbreiding het statelijke gezag, in bezet België en Noord-Frankrijk ‘desintegreerden’ als gevolg van de oorlogscontext. Dit onderzoek toetst die these aan de gebeurtenissen op het lokale niveau. Hoe manifesteerde dit proces van desintegratie zich exact? En op welke manier impacteerde dit het lokale bestuursniveau en het functioneren van de burgemeesters? Deze en andere vragen beantwoordt dit onderzoek aan de hand van een gecombineerde transnationale en lokaal-historische invalshoek. De analyse vertrekt daarbij vanuit enkele specifieke thema’s die van onderuit op het lokale niveau bestudeerd worden in de zes casusgemeenten: Antwerpen, Rijsel, Aalst, Fourmies, Houdeng-Aimeries en Solesmes. 

Doctoraat :

Jan Naert. Hoeders van de staat: burgemeesters in bezet en bevrijd België en Noord-Frankrijk (1914-1921). PhD scriptie, Universiteit Gent, 2020.