De teloorgang van keuterboerderijen in Kust-Vlaanderen

DETAILS

Gebruikte databank:

STREAM

Datum:

January 2023

Categorie:

Wetenschappelijk artikel

De teloorgang van keuterboerderijen in Kust-Vlaanderen

Boerenbedrijven stonden tijdens oorlogen onder gigantische druk. Naast de vernielingen en de ziektes die de rondtrekkende legerbenden meebrachten, verhoogden de overheden of de bezetters ook de belastingdruk. Die werd zo hoog dat sommige bedrijven failliet gingen. 

In Kust-Vlaanderen gingen de oorlogen hand in hand met een bedrijfsvergroting in de 17de en 18de eeuw, waarbij grote (pacht)boeren de ten onder gegane kleine- en middelgrote boerderijen opslokten. Deze grote pachtboeren waren beter bestand tegen de zware druk van de stijgende belastingen. 

Aan de hand van het combineren van bedrijfsdata en rekeningen van de belastingontvanger toont Sander Berghmans (UGent, Vakgroep Geschiedenis) dat de belastingen hierin een sleutelrol speelden. Zijn onderzoek bewijst dat belastingen een zeer belangrijke uitgave waren voor landbouwbedrijven, zeker gedurende oorlogen. Bovendien zien we dat grote bedrijven zich wisten te verzekeren van betalingsuitstel. 

Hoewel het verlenen van betalingsuitstel niet was toegestaan door de lokale overheden bleek dat de lokale belastingontvangers dit wel deden voor de grote landbouwbedrijven. Grote bedrijven bezaten de sociale en economische macht om betalingsuitstel van de belastingontvanger te verkrijgen. Kleinere en middelgrote bedrijven hadden deze macht niet en werden daarom zeer snel failliet verklaard bij wanbetaling. Hun verlaten boerderijen konden dan voor weinig geld gepacht worden door de grote bedrijven. 

Voor de ruimtelijke voorstelling van data in deze studie werd gebruik gemaakt van territoriale inlichtingen afkomstig uit de STREAM-databank.

Altijd een markt in de buurt? Het marktnetwerk in Vlaanderen doorheen de vroegmoderne tijd en de negentiende eeuw

ALTIJD EEN MARKT IN DE BUURT? HET MARKTNETWERK IN VLAANDEREN DOORHEEN DE VROEGMODERNE TIJD EN DE NEGENTIENDE EEUW

DETAILS

Gebruikte databank:

STREAM

Datum:

juni 2022

Categorie:

Blog

Auteur: Wouter Ronsijn


De bloemenmarkt van Gent, de vogeltjesmarkt van Antwerpen, de antiekmarkt van Tongeren zijn tegenwoordig vooral toeristische trekpleisters, maar waar kon men vroeger terecht voor de wekelijkse markt? In een vorige blog toonde Wouter Ronsijn hoeveel markten er in het graafschap Vlaanderen gehouden werden tijdens de vroegmoderne tijd. In de bijdrage van deze maand leren we waar er vroeger markten werden georganiseerd en hoe dit patroon evolueerde doorheen de tijd. 

Oude en nieuwe markten

In een eerdere bijdrage hadden we het over de evolutie van het aantal markten tussen ca. 1550 en 1800, en de dagen waarop die markten doorgingen. Naast chronologische zijn er ook geografische patronen in het Vlaamse marktnetwerk. Het overzicht van de Vlaamse wekelijkse markten tussen 1550 en 1800, opgesteld voor het STREAM-project, hebben we op kaart gezet. Het historisch geografisch referentiesysteem van de STREAM-databank laat dat immers toe.

Vergelijken we de kaarten, dan zien we op de lange termijn een verschuiving van kust-Vlaanderen naar binnen-Vlaanderen. Verschillende markten in kust-Vlaanderen die na 1550 verdwijnen, komen niet meer terug en nieuwe markten op andere plaatsen in de kuststreek zijn er weinig. In binnen-Vlaanderen daarentegen worden heel wat nieuwe markten opgericht. Die trend houdt ongetwijfeld verband met de bevolkingsstagnatie in kust-Vlaanderen en de sterke demografische groei in binnen-Vlaanderen.

De markten die tussen 1550 en 1800 worden opgericht, zijn niet altijd nieuwe markten. Soms waren het dezelfde markten die, na verval, opnieuw werden gestart. Zo wist men de aanvraag voor een markt in Sint-Lievens-Houtem in 1783 te ondersteunen door verschillende getuigenissen van ouderlingen uit de buurt. Zij hadden van hun ouders en grootouders gehoord dat er vroeger nog een markt had bestaan in dat dorp, die door oorlogsgeweld ten onder was gegaan. 

Naast de vele oorlogen die het leven verstoorden, hangen golfbewegingen in de oprichting van markten samen met de economische en demografische conjunctuur, met machtsverschuivingen tussen stad en platteland, en tussen hogere en lagere bestuursniveaus. Het functioneren van markten hing immers ook af van eventuele rivalen die politieke macht konden aanwenden om concurrentie te verhinderen. Pas na 1870 was het niet langer nodig om toestemming te krijgen van hogerhand om een markt op te richten, en konden de gemeenten hierover zelf beslissen.

Op basis van het Jaarboek voor Landbouwers kunnen we voor heel België in 1868 op kaart aanduiden waar er wekelijkse (zie kaart 1) en jaarlijkse markten (zie kaart 2) bestonden. Voor vroegere periodes is dat, voor zover bekend, niet mogelijk wegens gebrek aan bronnen. 

Kaart 1: Wekelijkse markten in België, 1868 Bron: Annuaire des agriculteurs pour 1868.
Kaart 2: Jaarlijkse of maandelijkse markten in België, 1868 Bron: Annuaire des agriculteurs pour 1868.

Nota: Omdat het onderscheid tussen jaarlijkse en maandelijkse markten soms moeilijk te maken is (sommige gemeenten hadden tot 12 jaarmarkten, waardoor het eigenlijk een maandelijkse markt wordt), werden beide hier samen genomen.

Grote regionale verschillen

De kaarten maken meteen duidelijk dat er enorme regionale verschillen bestonden binnen België. Dat heeft in de eerste plaats, maar niet uitsluitend, te maken met nederzettingspatronen en bevolkingsdichtheid. Vanzelfsprekend kunnen er meer markten voorkomen in streken waar het landschap opgedeeld is in vele kleine dorpjes dan in streken met slechts enkele uitgestrekte dorpen. Dat was bijvoorbeeld het geval in Oost- en West-Vlaanderen die vele wekelijkse markten telden, maar niet in Haspengouw, waar nochtans ook vele kleine gemeenten voorkwamen. Verder kwamen er veel markten voor in de dichtbevolkte opkomende Waalse industriegebieden rond Mons, La Louvière, Charleroi en in mindere mate Luik, maar ook in de veel minder dicht bevolkte Antwerpse Kempen hadden nagenoeg alle gemeenten een markt. Ten zuiden van de Samber en Maas, waar maar weinig mensen woonden, waren er ook weinig markten.

De kaart voor 1868 maakt verder duidelijk dat, naast nederzettingspatronen en bevolkingsdichtheid, ook regionale economische verschillen een rol spelen. De vele wekelijkse markten in de Antwerpse Kempen dienden vooral om de lokale boeren voordelig hun boter, onder meer bestemd voor de grote steden, te laten verkopen, terwijl de markten in de Waalse industriegebieden wellicht vooral de bevoorrading van lokale consumenten moesten verzekeren. Jaarlijkse markten, die in de negentiende eeuw nog een rol speelden in de veehandel, kwamen opvallend veel voor in onder meer de weidestreek rond Luik.

Tenslotte zijn er ook nog sporen zichtbaar van de macht die steden lange tijd konden uitoefenen over het nabije platteland. Zo zijn er opvallend weinig markten in de onmiddellijke omgeving van enkele grote steden zoals Brugge, Gent, Antwerpen of Brussel. Toch waren er wel al markten in enkele gemeenten die grensden aan die grote steden en die allicht al deel uitmaakten van de stedelijke agglomeratie, zoals Borgerhout bij Antwerpen of onder meer Schaarbeek en Sint-Jans-Molenbeek bij Brussel.

De strijd die, fysiek of woordelijk, eeuwenlang gevoerd werd op en om markten maakt het belang van deze instelling duidelijk. Er werd gestreden tussen stad en platteland over het recht om markten te mogen houden. Er werd gestreden om toegang tot de markt, door kopers en verkopers, mannen en vrouwen, landbouwers, kramers, ambachtslui en winkeliers. Via markten had men toegang tot en controle over handelsstromen, een rechtstreekse bron van inkomsten voor de verkopers, soms ook onrechtstreeks voor de winkeliers en herbergiers die op marktdagen meer volk verwelkomden, of voor overheden die belastingen inden op markten. Kennis van de ontwikkeling van deze concrete markten is onontbeerlijk voor een goed begrip van het dagelijks leven in het verleden.

Wil je aan de slag met de hierboven gebruikte dataset, aarzel dan niet om contact op te nemen met queteletcenter@ugent.be



Bronnen

Literatuur

  • Stabel, Peter. De kleine stad in Vlaanderen. Brussel, Paleis der Academiën: 1995.
  • Stabel, Peter. Dwarfs among giants. Leuven, Garant: 1997.
  • Van Damme, Ilya. Verleiden en Verkopen. Amsterdan, Aksant: 2007.
  • van Bavel, Bas. Manors and Markets. Oxford, Oxford University Press: 2010.
  • Ronsijn, Wouter. Commerce and the Countryside. Gent, Academia Press: 2014.
  • Ronsijn, Wouter. “Het wettelijke land en het werkelijke land: wetgeving en praktijk bij het houden van openbare markten in België, negentiende eeuw”, Handelingen van de Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, 2016, 69, pp. 217-232.
  • Voor een recent overzicht, zie www.markten.be en www.belgischemarkten.be

Markten in Vlaanderen doorheen de vroegmoderne tijd

MARKTEN IN VLAANDEREN DOORHEEN DE VROEGMODERNE TIJD

DETAILS

Gebruikte databank:

STREAM

Datum:

mei 2022

Categorie:

Blog

Auteur: Wouter Ronsijn 


De Gentse bloemenmarkt viert dit jaar haar 250ste verjaardag en is wellicht de oudste bloemenmarkt van Vlaanderen. Zo zou er op de Gentse Kouter voor het eerst bloemen verkocht zijn door de hovenier Toontje Verstuyft op de eerste zondag van juni in 1772. 

Tot in de late twintigste eeuw speelden de lokale wekelijkse markten een centrale rol in het economisch en sociaal leven van de dorps- en stadsbewoners. Toen gingen het niet enkel om bloemen, maar een grote variëteit aan producten. Wouter Ronsijn (UGent) reconstrueerde op basis van de STREAM-databank de ontwikkeling van de wekelijkse markten in het graafschap Vlaanderen tussen ca. 1550 en 1800. Waar kon men terecht? En op welke dagen? 

Week-, maand- en jaarmarkten

Eeuwenlang speelden de lokale markten een centrale rol in het economisch en sociaal leven van de dorps- en stadsbewoners. Op basis van marktaanvragen en -octrooien, officiële enquêtes en overzichten verzameld in de Stream-databank, stelden we een overzicht op van alle plaatsen in graafschap Vlaanderen die tussen 1550 en 1800 officieel of officieus een markt hadden. Daarbij gaat het om fysieke markten: bijeenkomsten van kopers en verkopers op specifieke plaatsen en tijdstippen. Het woord ‘markt’ komt van het Latijnse mercatus. Boeren en boerinnen kwamen er voedsel verkopen (zoals graan, aardappelen, boter, eieren, pluimvee) of grondstoffen (zoals vlas, kemp, oliehoudende zaden). Kramers kwamen met consumptiegoederen (potten, pannen en dies meer) naar de markt, en ook beenhouwers of visverkopers sleten er vaak hun waren. Wekelijkse markten waren eerder gericht op de verkoop van goederen voor dagelijks gebruik (voedsel maar ook grondstoffen). Maandelijkse markten dienden vaak voor de verkoop van vee, terwijl op jaarmarkten een ruimer aanbod aan consumptiegoederen te vinden was of grote paardenmarkten gehouden werden. Gent had één van de oudste jaarmarkten, de zgn. Bamisfoor die ter gelegenheid van het feest van de Heilige Bavo op 1 oktober werd gehouden. Die foor zou teruggaan tot de negende of tiende eeuw. In de middeleeuwen vormden de jaarmarkten van Torhout, Rijsel, Ieper, Mesen en Brugge een cyclus van opeenvolgende foren waarbij elke foor een maand duurde. In het hertogdom Brabant waren de jaarmarkten van Antwerpen en Bergen-op-Zoom de belangrijkste. Deze fysieke bijeenkomsten op specifieke plaatsen en tijdstippen waren een praktische oplossing voor kopers en verkopers om elkaar te vinden. Bij handel zijn steeds twee partijen betrokken, en markten brengen die partijen bij elkaar. Bovendien maakten markten de handel transparanter, omdat ze zicht boden op vraag en aanbod en zo de prijs beïnvloedden.

Aantal wekelijkse markten

Volgens sommige bronnen richtte graaf Boudewijn III in 958 wekelijkse markten op in Brugge, Kortrijk, Torhout en Roeselare. Daarmee zouden zij tot de oudste markten in Vlaanderen behoren, maar vandaag twijfelen historici of die bewering wel klopt. Het ontstaan van de eerste markten in Vlaanderen is in nevelen gehuld. Niettemin is het wellicht juist dat meerdere Vlaamse markten hun wortels hebben in de hoge middeleeuwen (1000-1250) of vroeger. Naarmate de bevolking van Vlaanderen toenam en de handel groeide, steeg op de lange termijn ook het aantal markten. Volgens historicus Peter Stabel was Vlaanderen in de zestiende eeuw een regio met veel steden en marktcentra en kwamen er die eeuw nog verschillende nieuwe centra bij.

Vanaf de vroegmoderne periode hebben we voldoende bronnen om die evolutie cijfermatig te volgen. We gingen voor zes tijdstippen na (1550, 1600, 1650, 1700, 1750 en 1800) welke plaatsen een wekelijkse markt hadden, en op welke dag van de week die markt (of de belangrijkste markt) doorging. Zo blijkt dat Vlaanderen rond 1550, met bijna 60 markten, al een dicht marktnetwerk had (zie grafiek 1). In de tweede helft van de zestiende eeuw daalde het aantal markten echter sterk, samen met de economische ontwrichting en demografische aderlating aan het begin van de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648). Ongeveer een kwart van alle markten was rond 1600 verdwenen, en het duurde tot rond 1700 vooraleer Vlaanderen opnieuw ongeveer evenveel markten telde als rond 1550. Het aantal markten groeide vooral sterk na het midden van de achttiende eeuw. Tussen 1750 en 1800 kwamen er meer dan 20 markten bij, meer dan een derde van het aantal bestaande markten. In de negentiende eeuw nam dat aantal nog toe. Omstreeks 1868 telden de provincies Oost- en West-Vlaanderen maar liefst 110 markten. Door de opkomst van de kleinhandel en de supermarkt zijn de meeste markten echter in de loop van de twintigste eeuw verdwenen.

Grafiek 1: Totaal aantal markten in Vlaanderen, 1550-1800 (Bron: UGent, Queteletcentrum, STREAM-databank)

Vrijdag (geen) marktdag?

In de vroegmoderne tijd waren de markten eerder gelijk verspreid over de verschillende weekdagen, behalve dat er op zondagen geen en op vrijdag weinig markten doorgingen (zie grafiek 2). In de middeleeuwen waren er nog verschillende plaatsen met een zondagse markt, zoals Assenede en Stekene, maar die werden op een bepaald moment verplaatst. Er waren wel uitzonderingen, zoals de markten voor vogels, bloemen en aardappelen die ca. 1800 in Gent op zondag werden gehouden. Dat er weinig markten op vrijdag bestonden heeft misschien te maken met soberheid geïnspireerd door de katholieke regel om die dag geen vlees te eten. Het kan echter ook te maken hebben met het feit dat vrijdag de voornaamste marktdag van Gent was. Op die dag duldde de stad Gent geen concurrerende markten, terwijl nieuwe marktplaatsen wellicht ook niet met Gent wilden concurreren. Bij de inrichting van nieuwe markten koos men vaak dagen waarop in de buurt nog geen andere markten doorgingen. Naarmate het Vlaamse marktnetwerk dichter werd, kwamen er steeds meer markten op vrijdagen bij.

Grafiek 2: Aantal markten per weekdag, 1550-1800 (Bron: UGent Queteletcentrum, STREAM-databank)

Officieel en officieus

Waarschijnlijk zijn vele officiële markten ontstaan uit oudere, informele markten, ontstaan zonder impuls van de lokale overheid. Plaatselijke gezagsdragers hadden verschillende redenen om dergelijke informele markten een officieel karakter te geven. Erkenning droeg bij tot de veiligheid en stabiliteit van de markt. Zo hoefde de markt niet langer in de schaduwzijde van de openbare ruimte door te gaan. De veiligheid van de marktbezoekers werd soms uitdrukkelijk verzekerd in de octrooien waarmee ze werden erkend. Daarnaast maakte die erkenning het makkelijker voor de overheid om toezicht uit te oefenen op de handel die er plaatsvond. Door markten officieel te erkennen, en handel buiten die markten te verbieden, kon men de kwaliteit van de koopwaar inspecteren, kreeg men een beter zicht op de bevoorrading van steden en dorpen, kon men kennisnemen van (en eventueel invloed uitoefenen op) de prijzen waaraan de goederen werden verkocht, en kon men controle uitoefenen op de maten en gewichten waarmee werd gerekend.

Bovendien kon men dan ook belastingen heffen op de markthandel, wat dan voor de kopers en verkopers weer een reden was om die officiële markten te ontwijken en elkaar elders, in het informele circuit, te ontmoeten. Officiële erkenning werd ook gevraagd om het voor inwoners gemakkelijker te maken grondstoffen of voedsel te kopen of hun producten te verkopen, en om de activiteiten te ondersteunen van de herbergiers en winkeliers bij wie een deel van de winst op de markt meteen werd uitgegeven. Daarnaast gaf een markt een dorp ook prestige.

Bij de oprichting van markten speelden echter niet alleen economische of fiscale overwegingen een rol. Markten en foren waren niet alleen plaatsen waar goederen werden verhandeld of belastingen werden geheven. Ze boden ook een gelegenheid voor vertier, voor het verspreiden van nieuws of van geruchten, en ook voor protest en voor strijd. Voor de boeren was de marktdag niet alleen de dag waarop er geld kon verdiend worden met de verkoop van landbouwproducten, het was ook de dag waarop men in zondags pak naar de stad trok om daar het laatste nieuws te vernemen of modieuze nieuwe spullen aan te schaffen. Ook notarissen hadden het drukker op marktdagen. Op succesvolle markten kwam heel wat volk samen, wat een gevaar kon inhouden voor de openbare orde. Vooral bij de oprichting van foren werd soms wat moraliserend het bezwaar gemaakt dat dit dagen van dronkenschap en ledigheid waren.

Het opstellen van bovenstaand overzicht was niet zo eenvoudig, en wat hier werd voorgesteld kan geen aanspraak maken op volledigheid. Het geval van Opbrakel is een mooi voorbeeld van de moeilijkheden bij de reconstructie van het overzicht. In een enquête van begin jaren 1800 stelde de burgemeester van Opbrakel dat zijn gemeente geen markt had. Een poging van enkele jaren eerder om een markt op te richten, stuitte op verzet van de naburige marktplaatsen Nederbrakel en Geraardsbergen en leidde tot niets, omdat de centrale overheid geen toestemming gaf. Die toestemming was sinds de middeleeuwen noodzakelijk, tot die voorwaarde in 1870 afgeschaft werd. Maar de burgemeester gaf in diezelfde enquête eerlijkheidshalve wel toe dat de inwoners van zijn dorp zich gewoonlijk elke donderdag verzamelden, onder meer in herbergen, om onderling kleine waren te verhandelen voor de behoeften van hun gezin.

Aankondiging van de herinrichting van een markt in Opbrakel, 1800. Het ging om een officieuze markt zonder toestemming van de centrale overheid (Bron: Rijksarchief Gent, Scheldedepartement, 2315/5)
Aankondiging van de herinrichting van een markt in Opbrakel, 1800. Het ging om een officieuze markt zonder toestemming van de centrale overheid (Bron: Rijksarchief Gent, Scheldedepartement, 2315/5)

Is dat dan wel of geen markt? Ook buiten de officiële erkende markten gingen activiteiten door die we als markten kunnen zien. Dat waren soms heuse informele markten die nu eens getolereerd, dan weer bestreden werden. Omgekeerd bestonden sommige officiële markten enkel op papier, terwijl ze in werkelijkheid nauwelijks bezocht werden. Over die officiële markten weten we echter vaak meer, precies door hun officieel karakter. In een volgende blog tonen we waar die markten zich bevonden.

Bronnen

  • UGent Queteletcentrum, STREAM-databank.

Literatuur

  • Blockmans, F., “L’équipement commercial de la Flandre avant 1300”, Annales de la Fédération archéologique et historique de Belgique, 1938, pp. 273-286.
  • Carlier, J. J., “Origine des foires et des marchés publics en Flandre”, Annales du Comité Flamand de France, 1861-1862, 6, pp. 127-139.
  • Stabel, Peter. De kleine stad in Vlaanderen.  Brussel, Paleis der Academiën: 1995.
  • Stabel, Peter. Dwarfs among giants. Leuven, Garant: 1997. 
  • Van Damme, Ilya. Verleiden en Verkopen. Amsterdan, Aksant: 2007.
  • van Bavel, Bas. Manors and Markets. Oxford, Oxford University Press: 2010.
  • van Houtte, J. A., “Les Foires dans la Belgique ancienne”, La foire. Bruxelles, Éditions de la librairie encyclopédique: 1953, pp. 175-207.
  • Viaene, Antoon, “Duizend jaar markt te Roeselare”, Biekorf, 1958, 59, pp. 369-372.
  • Verhulst, Adriaan, “De vroegste geschiedenis en het ontstaan van de stad Gent”, Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, 1972, 26(1): 5-39.
  • Ronsijn, Wouter. Commerce and the Countryside. Gent, Academia Press: 2014.
  • Voor een recent overzicht, zie www.markten.be en www.belgischemarkten.be

Wil je aan de slag met de hierboven gebruikte dataset? Aarzel dan niet om contact op te nemen met queteletcenter@ugent.be

Epidemieën

VAN PEST TOT CORONA. EEN ZEER KORTE GESCHIEDENIS VAN EPIDEMIEËN IN VLAANDEREN EN BELGIË

DETAILS

Gebruikte databanken:

HISSTER & STREAM

Datum:

25 mei 2020

Categorie:

Publicatie & video

Auteur: Isabelle Devos

Het coronavirus beheerst intussen al enkele maanden ons dagelijks leven. COVID-19 lijkt de belangrijkste infectieziekte op aarde. Uitspraken zoals ‘het wordt nooit meer als voorheen’ of ‘er zal een pre-corona en een post-corona tijdperk zijn’ suggereren de ergste scenario’s. 

Met 300.000 doden op de teller (op 15 mei 2020) is het coronavirus echter (nog) lang niet zo dodelijk als vele andere besmettelijke ziekten. Tuberculose, aids en malaria, de zogenaamde big three killers, eisen jaarlijks miljoenen levens, waarvan de meeste in het zuidelijk halfrond. Zelfs de pest, ja de pest, zorgt nog voor duizenden besmettingen per jaar. Zo kreeg het eiland Madagaskar in 2017 met een heuse pestepidemie te maken. 

In Europa en Noord-Amerika daarentegen, zijn we niet alleen verleerd hoe we met epidemieën moeten omgaan, velen onder ons zijn ook vergeten dat tot 100 jaar geleden infectieziekten de belangrijkste doodsoorzaken waren. Hoog tijd voor een opfrissing van onze kennis.

Epidemiologische transitie (negentiende-twintigste eeuw)

Sinds het begin van de negentiende eeuw is de volksgezondheid in het noordelijk halfrond sterk verbeterd. Op tweehonderd jaar tijd is de levensverwachting bij de geboorte meer dan verdubbeld. In België steeg die van ca. 37 jaar in 1830 naar 47 jaar in 1900, 65 jaar in 1950 en 81,5 jaar vandaag. Die vooruitgang was echter niet voor iedereen gelijk. Voor kinderen was die groter dan voor ouderen en voor vrouwen groter dan voor mannen. De sterftedaling ging gepaard met een radicale verschuiving inzake doodsoorzaken. Besmettelijke infectieziekten zoals pokken, cholera en tuberculose werden geleidelijk ingeruild voor ouderdomsgerelateerde ziekten (soms ook wel welvaartsziekten genoemd) zoals hart- en vaatziekten en kanker. In vaktermen spreken we over de ‘epidemiologische transitie’. Tegenwoordig sterven er jaarlijks ongeveer 110.000 Belgen; bij meer dan de helft is dat het gevolg van hart- en vaatziekten (28%) of kanker (26%). 

Voor de daling van de sterfte aan infectieziekten worden in de wetenschappelijke literatuur drie grote verklaringen aangeduid. Terwijl in de eerste fase de verbetering van de hygiëne en de sanitaire maatregelen een primaire rol speelden, was dit vanaf de late negentiende eeuw het geval voor de hogere levensstandaard (o.a. meer en betere voeding). De geneeskunde (antibiotica en vaccinaties, chemotherapie, chirurgie enz.) werd pas na 1945 van groter belang. Dat is op zich niet verrassend, aangezien we pas sinds de late negentiende eeuw weten dat bacteriën, virussen en parasieten ziekteverwekkers zijn (de zogenaamde ‘bacteriologische revolutie’). 

Naast een verschuiving van een lage naar hoge levensverwachting en van infectieziekten naar chronische ziekten, vertoont de sterfte tegenwoordig een stabieler patroon, ook al geeft COVID-19 op dit moment de tegengestelde indruk. Het jaarlijkse bruto sterftecijfer (het aantal overlijdens per 1000 inwoners), dat in het verleden sterk schommelde, daalde in België van 30 à 45 sterfgevallen in het begin van de negentiende eeuw naar een constante van ca. 10 sterfgevallen in de late twintigste eeuw. Tuberculose was in de negentiende eeuw de belangrijkste doodsoorzaak, maar epidemieën werden door andere ziekten veroorzaakt. België werd zevenmaal door cholera geteisterd, in 1832-33, 1848-49, 1854, 1859, 1866, 1883-85 en 1891-95. De epidemie van 1866 was met ca. 43.400 slachtoffers de zwaarste; vooral jong actieven werden getroffen. Ook tyfus, pokken en griep zorgden voor sterftecrisissen, respectievelijk in 1846-47, 1871 en 1918-19. 


Die oversterfte kon naargelang de regio enorm verschillen. Hotspots van besmettingen, zoals dat nu het geval is met COVID-19 in onder meer Limburg en het Italiaanse Lombardije, houden gewoonlijk verband met de plaats van uitbraak en de wijze waarop de ziekte wordt overgedragen, via de mens (tuberculose, pokken, COVID-19), via insecten (malaria, pest) of via water en voedsel (cholera, tyfus, dysenterie). Naast de bevolkingsdichtheid en –mobiliteit, kunnen ook de sociaaleconomische en de politieke context een belangrijke rol spelen. Zo sloeg de tyfusepidemie van 1846-47 het hardst toe in West- en Oost-Vlaanderen, die sterk waren getroffen door de crisis in de linnennijverheid en de landbouw, terwijl de cholera-epidemie van 1866 vooral de grote steden teisterde en de Spaanse Griep in 1918-19 aanvankelijk rond het oorlogsfront veel slachtoffers maakte. De Spaanse Griep is de laatste pandemie waarmee we in België zijn geconfronteerd. Tijdgenoten schatten het sterftecijfer aan de ziekte bij ons op 20.000, maar op basis van gegevens over de pandemie in de omringende landen, kunnen we ervan uitgaan dat het aantal minstens dubbel zo hoog lag.

Historische bronnen van oversterfte

Hoe verder we teruggaan in de tijd, hoe moeilijker het wordt om de specifieke ziekteverwekker van een epidemie te achterhalen. Pas na de cholera-epidemie van de late jaren 1840 werd voor elk sterfgeval ook de doodsoorzaak genoteerd. Voordien moeten we een beroep doen op algemene beschrijvingen in medische topografieën, kronieken en verslagen van stadsbesturen. 

Ook de berekening van het aantal slachtoffers en de verspreiding van een epidemie wordt veel complexer. Terwijl vanaf het einde van de achttiende eeuw met de invoering van de burgerlijke stand elk overlijden door de gemeentelijke administratie werd geregistreerd, was dat in de eeuwen daarvoor niet het geval. We moeten daarom terugvallen op andere bronnen zoals parochieregisters, waarin pastoors de begrafenissen en dopen in hun parochie noteerden.

Net zoals er vandaag veel discussie is over de manier waarop de oversterfte van COVID-19 wordt geteld en berekend, is er ook in het historisch onderzoek al veel inkt gevloeid over de juiste indicator van oversterfte. Sommige auteurs vergelijken het aantal sterfgevallen in het jaar van een epidemie met de gemiddelde sterfte in de jaren voordien. Anderen brengen ook het bevolkingscijfer in rekening en baseren zich op het bruto sterftecijfer per duizend inwoners. 

Wegens het ontbreken van betrouwbare volkstellingen voor onze gebieden is die indicator voor de vroegmoderne periode (zestiende tot en met achttiende eeuw) geen optie. Een alternatief is dan om de verhouding van het aantal begrafenissen ten opzichte van het aantal dopen te berekenen, een methode die ook al voor het vroegmoderne Engeland is gebruikt. De resultaten van al die methodes verschillen soms. Naargelang de indicator is de ene sterftepiek al wat groter dan de andere, maar de verschillende berekeningswijzen duiden gewoonlijk wel dezelfde jaren van oversterfte aan.

Begrafenisregister 1640-1641., parochie Kruishoutem.

Vroegmoderne tijd (zestiende-achttiende eeuw)

Op basis van de grootschalige STREAM databank (UGent Queteletcentrum) kunnen we de oversterfte in het graafschap Vlaanderen en hertogdom Brabant tussen 1640 en 1795 in kaart brengen. Het gaat om de jaarlijkse gegevens van 507 parochies (op een totaal van 1125). Ratio’s boven 100 wijzen op een hoger aantal begrafenissen dan dopen en een negatieve natuurlijke groei; ratio’s onder 100 op een positieve groei. Voor beide regio’s springen vier pieken in het oog: die op het einde van de jaren 1660 en de jaren 1670, en die in het midden van de jaren 1690 en de jaren 1790. Tijdens de achttiende eeuw waren er minder sterftepieken en ze waren bovendien ook minder groot.


In de loop van de achttiende eeuw kwam de centrale overheid op het vlak van volksgezondheid meer tussenbeide, en ging ze ook preventief handelen. De zorg voor de openbare hygiëne werd tot dan toe hoofdzakelijk aan de lokale autoriteiten overgelaten. Elke stad en elk dorp pakte dit op eigen wijze aan. Isolatie en quarantaine van de (mogelijk) zieke patiënten behoorden tot de meest gebruikte maatregelen. 

In onze gebieden vormde de strijd tegen de dysenterie-epidemieën een schuchter begin van staatsinterventie in die materie. Zo kwam er een verbod op het begraven van doden in kerkgebouwen en kapellen, omwille van de stank en mogelijke gevaren. In de steden moesten nieuwe begraafplaatsen voortaan ver van het kerkgebouw en buiten de stadsmuren worden aangelegd. 

Vanaf het midden van de negentiende eeuw werden dergelijke sanitaire maatregelen, in samenwerking met medici, op meer structurele wijze en met grotere financiële middelen uitgebouwd. Besmettelijke ziekten werden geleidelijk teruggedrongen toen de overheid, zelf of via uitbesteding aan privébedrijven, drinkwaterleidingen en rioleringsnetten installeerde en, onder impuls van de arbeidersbeweging, ook de huisvesting en werkomstandigheden verbeterde.

Gilles Le Muisis
Begrafenis van pestslachtoffers te Doornik, kroniek van Gilles Li Muisis (1272-1352).

In kader van het STREAM project werd een historisch-geografisch informatiesysteem ontwikkeld op basis van de kabinetskaart van graaf de Ferraris (1771-1777) waardoor we de jaarlijkse evolutie van de ratio’s op kaart kunnen visualiseren. 

De richtlijnen voor het registreren van de begrafenissen werden door de Katholieke Kerk vastgelegd in 1614, maar het duurde tot de jaren 1640 vooraleer de meeste pastoors in Vlaanderen en Brabant de begrafenissen systematisch begonnen te registreren. 

Het aantal parochies waarvoor we over kwaliteitsvolle gegevens beschikken via de STREAM-dataset, neemt dan ook toe met de tijd. De kaarten tonen de onzekerheid waarmee het leven toen gepaard ging: het sterfterisico kon van regio tot regio en van jaar tot jaar enorm verschillen.


Video afspelen

Speelt de video niet af? Bekijk hem op ons YouTube-kanaal!

Oorzaken van oversterfte

Jaren van oversterfte worden vaak geassocieerd met hongersnood, maar dat blijkt in de vroegmoderne tijd eerder uitzonderlijk te zijn, zoals in het hongerjaar 1709. Een hongerjaar werd gewoonlijk veroorzaakt door extreem hoge graanprijzen als gevolg van een misoogst na een natte zomer of koude winter, of door moeilijkheden bij de graanimport. 

Ook militairen konden voor vernielingen of plunderingen van de oogst zorgen. Onderzoek toont echter aan dat er geen sterk verband was tussen de evolutie van de koopkracht, gemeten aan de hand van graanprijzen, en die van de sterftecijfers. Duurtejaren gingen niet noodzakelijk gepaard met hogere sterftecijfers, en omgekeerd. Daarvoor is er een eenvoudige verklaring. Zo weten we uit medisch onderzoek dat voeding bij de ontwikkeling van heel wat infectieziekten geen cruciale rol speelt. 

Dat is ook zo voor de meeste ziekten die het vroegmoderne sterftepatroon bepaalden, zoals pest, tyfus, malaria en pokken. Die ziekten zijn zo virulent dat de voedingstoestand van een persoon er niet toe doet. Ze maken geen onderscheid tussen goed gevoede en ondervoede mensen. Dat is wel het geval voor ziekten zoals dysenterie, tuberculose en cholera; die laatste twee maakten vooral in de negentiende eeuw veel slachtoffers. Vandaar dat de sociale verschillen op het vlak van gezondheid toen ook meer uitgesproken waren. Ook in de vroegmoderne tijd was er sociale ongelijkheid voor de dood, alleen werd die meer bepaald door andere factoren, zoals huisvesting en mobiliteit.

Triomf van de Dood, Pieter Brueghel de Oude (ca. 1525-1569).
Slag bij Steenkerke tijdens de Negenjarige Oorlog, 1692.

Veel sterftepieken, zeker in de vroegmoderne tijd, vertonen daarentegen een verband met oorlogssituaties, al was dat niet altijd het geval. De Spaanse Successieoorlog (1701-13) bijvoorbeeld, die in de politieke geschiedenis samen met de Negenjarige Oorlog (1688-97) door zijn lange duur, omvangrijke legers en constant verschuivende fronten als een van de belangrijkste wordt beschouwd, vertaalde zich niet in extreme oversterfte. 

Sterfte in oorlogstijd was uiteraard niet beperkt tot soldaten, maar kon ook ernstige gevolgen hebben voor burgers. Legers plunderden, vernielden dorpen en verspreidden ziekten en epidemieën. Een treffend voorbeeld is de doortocht van de pest in de jaren 1667-68, toen hier de Devolutieoorlog werd uitgevochten. De sterftecrisis in 1676-79 hield dan weer verband met de verspreiding van  dysenterie door de troepen van Lodewijk XIV tijdens de Frans-Hollandse Oorlog (1672-78). 

De ergste sterftecrisissen deden zich voor wanneer oorlog, duurtejaren en epidemieën samenvielen. Dat was het geval in de jaren 1690. Toen nam de sterfte in heel West-Europa een catastrofale omvang aan als gevolg van de uitbraak van epidemische ziekten zoals tyfus en dysenterie, een mislukte graanoogst en de gewelddadige doortocht van de Franse troepen tijdens de Negenjarige Oorlog. Ten slotte was ook de Franse Revolutionaire Oorlog aan het einde van de achttiende eeuw verantwoordelijk voor een overmatige sterfte: naast de vele moorden en terechtstellingen veroorzaakte een dysenterie-epidemie de piek van 1794.  

Er waren ook verschillen tussen het graafschap Vlaanderen en het hertogdom Brabant. Een crisis manifesteerde zich in de ene regio soms scherper dan in de andere, of was in bepaalde regio’s zelfs helemaal afwezig. Zo werd bij een uitbraak van de pest op het einde van de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) vooral Vlaanderen getroffen. De bevolking kreeg te maken met Hollandse en Spaanse legers die bijzonder gewelddadig tekeer gingen. 

Tien jaar later had het noordwesten van het graafschap opnieuw zwaar te lijden onder het oorlogsgeweld, ditmaal door troepen in het kader van de Spaans-Franse oorlog (1635-59). In 1720 werd het gebied dan weer geteisterd door een zware epidemie van ‘intermitterende koortsen’, de eigentijdse benaming voor malaria. De ziekte veroorzaakte trouwens ook buiten de piekjaren een substantieel hogere sterfte in de kust- en polderstreken. De vele stilstaande waters, moerassen en poelen vormden er ideale broedplaatsen voor het type mug dat inheemse malaria verspreidde, destijds ook aangeduid als polderkoorts. 

Elders in Vlaanderen maakten tijdens de jaren 1720 ook griep, tyfus en dysenterie veel slachtoffers. Die laatste ziekte bracht tevens de Brabantse oversterfte in de jaren 1740 en 1780 teweeg.



Plundering van Wommelgem, 1589, Sebastiaan Vrancx.

Van de middeleeuwse pest naar COVID-19

De allerlaatste keer dat de Zuidelijke Nederlanden door de pest werden getroffen, was tijdens de epidemie van 1667-68. Tot dan had de ziekte meer dan drie eeuwen lang in opeenvolgende golven de bevolking gegeseld: minstens een keer per decennium werd ze met een zware pestopstoot geconfronteerd. We kunnen echter niet met zekerheid zeggen of die sterftepieken altijd door de bacterie yersinia pestis werden veroorzaakt, aangezien ‘pest’ een verzamelwoord was voor allerlei verschillende besmettelijke ziekten. 

Voor de periode voorafgaand aan de parochieregisters zijn optekeningen van overlijdens in boedelbeschrijvingen, lijfrenten en belastinglijsten de voornaamste bronnen om de omvang van de sterfte in te schatten. De zwaarste pestgolf, gekend als de Zwarte Dood, woedde in onze gebieden vanaf de tweede helft van 1349 met opflakkeringen tot in 1351. In Europa zou de ziekte tijdens die jaren zelfs een derde van de bevolking hebben uitgeroeid. 

Als gevolg van het goede sociaaleconomische klimaat zou volgens sommigen de impact in onze gewesten veel minder groot zijn geweest, maar die gunstige positie wordt in recente historische studies sterk genuanceerd. 

Tijdens de achttiende eeuw werd de rol van pest als belangrijkste doodsoorzaak overgenomen door pokken die vooral onder kinderen veel slachtoffers maakten. Epidemieën waren toen eerder het gevolg van een uitbraak van dysenterie, ook wel rode loop genoemd naar de bloederige diarree waarmee de ziekte gepaard ging. 

Een sluitende verklaring voor de verdwijning van de pest is er niet. Sommigen wijzen op de betere quarantainemaatregelen, terwijl anderen de grotere immuniteit van de mens, de afnemende virulentie van de bacil of de verdwijning van de zwarte rat die (wellicht) via vlooien de ziekte verspreidde, als reden zien. 

Over de daling van de pokkensterfte bestaat dan weer geen enkele twijfel. De ontdekking van het koepokkenvaccin door de Engelse plattelandsarts Jenner in de late achttiende eeuw, het eerste vaccin ooit, zorgde ervoor dat de ziekte in diverse Europese landen grotendeels onder controle kon worden gebracht, zo ook in onze gebieden. Als gevolg van de Frans-Duitse oorlog was er wel nog een korte maar hevige heropflakkering in het begin van de jaren 1870. Vandaag is pokken de enige ziekte die wereldwijd is uitgeroeid.

Heilige Rochus en de pestlijders, Pieter Paul Rubens, 1623-1626.
Heilige Rochus en de pestlijders, 1623, Pieter Paul Rubens.
Marc Van Ranst, Hoogleraar virologie KU Leuven, adviseur van de Belgische overheid bij de bestrijding van de COVID-19 epidemie

Epidemieën zijn dus van alle tijden. Veel van onze voorouders moesten met ziektegolven leren omgaan. Op het eerste gezicht lijkt het alsof de geschiedenis zich met COVID-19 herhaalt. Veel epidemische ziekten zoals de pest kwamen uit het Oosten en verspreidden zich via diverse handelsroutes tot in Europa. 

Ook de link met globalisering is voor het verleden gemakkelijk te leggen. Toch zijn de verschillen enorm: de omvang van epidemische sterfte was toen vele malen groter, het merendeel van de slachtoffers bestond niet uit kwetsbare ouderen, om maar te zwijgen van de verschillen in gezondheidszorg en economische ontwikkeling. 

Typisch voor epidemieën is dat ze snel komen, snel verdwijnen, maar jammer genoeg ook opnieuw opduiken… Gelukkig ontwikkelt de geneeskunde zich momenteel aan een razendsnel tempo zodat we hopelijk niet al te lang op een vaccin tegen het coronavirus zullen moeten wachten. 

Laten we ervoor zorgen dat iedereen er ook toegang toe krijgt!


Wil je aan de slag met een van de hierboven gebruikte datasets, aarzel dan niet om contact op te nemen met queteletcenter@ugent.be


Of wens je een handje toe te steken bij ons nieuw burgerwetenschapsproject www.sosantwerpen.be waarin we, samen met vrijwilligers, de sociale verschillen in doodsoorzaken in Antwerpen (1820-1946) zullen bestuderen? 

Wil je weten wie in het verleden de grootste slachtoffers van epidemieën waren? Schrijf je dan in via sosantwerpen@ugent.be!



Bronnen

  • UGent Queteletcentrum, Hisster databank 1804-2019.
  • UGent Queteletcentrum, Stream databank, 1640-1796.

Literatuur

  • Bruneel, Claude. La mortalité dans les campagnes. Le duché de Brabant aux XVIIe et XVIIIe siècles. Louvain, 1977.
  • Devos, Isabelle. Allemaal beestjes. Mortaliteit en morbiditeit in Vlaanderen, 18de-20ste eeuw. Gent, 2006.
  • Livi-Bacci Massimo. Population and Nutrition. An Essay on European Demographic History. Cambridge, 1991.
  • Van Gelder, Klaas en Isabelle Devos. “War and Peace in the Time of Malthus. The Demographic Impact of Military Conflicts in Early Modern Flanders, 1650-1800”. Presentatie voorbereid voor European Social Science History Conference, Leiden, maart 2020.
  • Vermeersch, Joren. 1349. Hoe de Zwarte Dood Vlaanderen en Europa veranderde. Antwerpen, 2019.

Stream@ESHD in Pecs

DETAILS

Gebruikte databank:

STREAM

Datum:

juni 2019

Categorie:

Wetenschappelijke publicatie

STREAM@ESHD IN PECS

Artikel:

Devos, Isabelle. Geographies of population, health and wealth in early modern Flanders. Results from the Stream project. Third conference European Society of Historical Demography Conference, 1-25. Pecs, 2019.


Abstract:

“This paper examines the geography of demographic and socio-economic performance in early modern Brabant and Flanders in a comparative perspective. Drawing on a wide range of original and locally diversified demographic, social and economic data made available via the STREAM database together with a tailored historical Geographical Information System (based on the Map of Ferraris (1778)), we investigate spatial (in)equalities and evaluate the relative importance of local variation versus regional clustering. By delivering a panoramic vista of local and regional developments within early modern Flanders, we are able to move beyond the well-known urban-rural dichotomies, and examine spatial patterns in population and their interrelationship with socio-economic conditions such as occupational structure and poor relief. As such, this paper links up with current international discussions on the origins of modern economic and population growth and with recent historiographical trends that strongly advocate a regional approach.”


Doctoraatsverdediging Marjolein Schepers

DETAILS

Gebruikte databank:

STREAM

Datum:

mei 2019

Categorie:

Doctoraatsverdediging

DOCTORAATSVERDEDIGING MARJOLEIN SCHEPERS

De openbare verdediging van het doctoraat van Marjolein Schepers gaat door op vrijdag 31 mei 2019 om 14 u op de campus van de Vrije Universiteit Brussel, Pleinlaan 2, 1050 Brussel, Gebouw D, promotiezaal D.2.01.

Doctoraatsonderzoek:

Schepers, Marjolein. “Membership revisited: negotiating migration regulation and access to welfare in eighteenth-century Flanders”. PhD diss., Vrije Universiteit Brussel – Universiteit Gent, 2019.

Abstract:

Het Concordaat van Ieper werd in juni 1750 opgericht door steden en rurale regio’s in West-Vlaanderen en Noord-Frankrijk. Deze bottom-up afspraak wijzigde de regelgeving over onderstandswoonst, die invloed had op de mobiliteit en op de toegang tot armenzorg. Onderzoek naar dit concordaat leert ons over de verhoudingen tussen stad en platteland in migratieregulering, evenals de discrepanties tussen de verschillende niveaus van lokale, regionale en centrale overheden. Bovenal biedt het meer inzicht in de werking van systemen van insluiting en uitsluiting in de praktijk. Vooral het onderzoek naar de vraag of arme migranten weggestuurd werden of in hun woonplaats mochten blijven biedt nieuwe inzichten in de historiografie. Als zodanig sluit dit doctoraatsonderzoek ook aan bij een langdurige discussie over de Poor Law en settlement in het Verenigd Koninkrijk en toont het aan dat deze systemen niet tot de anglophone wereld beperkt waren. In tegendeel, de Vlaamse kust en de regio van Zuid-Oost Engeland toonden veel overeenkomsten in de omgang met arme migranten. Het onderzoek is gebaseerd op archiefbronnen uit verschillende archieven in België en Frankrijk waarop zowel kwalitatieve, kwantitatieve als ruimtelijke analyse is toegepast. Gedurende het onderzoek is ook gebruik gemaakt van digitale methoden van mapping, oftewel het plotten van informatie, waarbij Sven Vrielinck en Torsten Wiedeman van het Queteletcentrum de onderzoekster hebben bijgestaan in het creëren van een digitale GIS-omgeving voor het onderzoek. De gedigitaliseerde volkstelling van het jaar IV vormde een van de bronnen hiervoor. Deze telling is gedigitaliseerd in het kader van het STREAM-project.


De mobiliteitstransitie herbekeken

DETAILS

Gebruikte database:

STREAM & LOKSTAT

Datum:

juli 2019

Categorie:

Wetenschappelijke publicatie

DE MOBILITEITSTRANSITIE HERBEKEKEN

Artikel:

Deschacht, Nick en Anne Winter, “Micro-Mobility in Flux. Municipal Migration Levels in the Provinces of Flanders and Antwerp, 1796–1846”, Journal of Migration History 5, nr. 1 (2019): 1-30. 

Abstract:

“In this article we use new, unique data on population composition and socio-economic structure for the c. 670 municipalities of the Belgian provinces of East Flanders, West Flanders and Antwerp in 1796, 1815 and 1846, in order to gain insight into the changing patterns of local migration intensity from the late eighteenth to the mid-nineteenth century. Although so-called micro-mobility is often disregarded in migration studies, this article argues that a spatial and diachronic analysis of local migration rates provides insight into the dynamics of social and economic change in relation to migration behaviour. The data show that the proportion of non-native residents varied strongly in accordance with different regional economies at the end of the eighteenth century, but that spatial variation declined markedly as overall migration rates converged on a higher average level by the mid-nineteenth century – leading to a re-interpretation of the mobility transition hypothesis.”

Wie zorgde voor de armen?

DETAILS

Gebruikte databank:

STREAM

Datum:

november 2018

Categorie:

Publicatie

WIE ZORGDE VOOR DE DE ARMEN?

In het laatste nummer van het tijdschrift “Continuity and Change” onderzoeken Nick Van Den Broeck, Anne Winter (Vrije Universiteit Brussel) en Thijs Lambrecht (Universiteit Gent) de regionale verschillen in armenzorg op het vroegmoderne Vlaamse platteland. Op basis van gegevens uit STREAM tonen ze aan dat de manier waarop zorg werd georganiseerd rechtstreeks verband hield met de regionale sociaaleconomische structuren (zoals bedrijfsomvang, bezitsstructuren en werking van de arbeidsmarkt).

Artikel:

Van den Broeck, Nick, Thijs Lambrecht, and Anne Winter. “Pre-Industrial Welfare between Regional Economies and Local Regimes: Rural Poor Relief in Flanders around 1800.” Continuity and Change 33, nr. 2 (2018): 255–84.

Abstract:

“This study uses data on income and distribution of relief payments from local poor relief tables for 512 rural parishes in Flanders (present-day Belgium) in 1807 to examine spatial variation in poor relief practices in a region characterised by well-established local poor relief institutions and marked socio-economic differences. By combining data on poor relief with local data on population, landholding and occupational structure, we map out the relative importance of regional economies and local variation in producing distinct poor relief regimes. The results show that although local variation was considerable, the nature and extent of this variation interacted with structural socio-economic characteristics to produce regional patterns, signaling that local variation did not so much contradict as constitute regional patterns in poor relief regimes. The importance of socio-economic characteristics in determining both regional patterns and local variation supports our more general contention that local and regional levels of analysis represent a more fruitful avenue for understanding variations in poor relief practices than national differences in legislation, and therefore has implications for the comparative study of poor relief practices in a wider international context.”

Burgerlijke rechtbanken in het Brugse vrije

DETAILS

Gebruikte databank:

STREAM

Datum:

juni 2018

Categorie:

Doctoraatsverdediging

BURGERLIJKE RECHTBANKEN IN HET BRUGSE VRIJE

Vervaeke, Ans. “Met recht en rede(n). Toegang en gebruik van burgerlijke rechtbanken in het Brugse Vrije (1670-1795)”. PhD diss., Vrije Universiteit Brussel-Universiteit Gent, 2018.

Wat heeft STREAM jou te bieden?

DETAILS

Gebruikte databank:

STREAM

Datum:

2018

Categorie:

Databank en Wetenschappelijke publicatie

WAT HEEFT STREAM JOU TE BIEDEN?

Bekijk de STREAM-website  of de STREAM-pagina om een zicht te krijgen op de bronnen die in de databank werden verwerkt en hoe het historisch geografisch informatiesysteem werd geconstrueerd. Interesse? Neem contact op met het Queteletcentrum om zelf met de datasets aan de slag te gaan.


Artikel

Devos, Isabelle, Torsten Wiedemann, Ruben Demey, Sven Vrielinck, Thijs Lambrecht, Philippe De Maeyer, Elien Ranson, Michiel Van den Berghe, Glenn Plettinck en Anne Winter. (2018), “STREAM. A spatio-temporal research infrastructure for early modern Flanders and Brabant: sources, data and methods”, International Journal of Humanities and Arts Computing 12, nr. 2 (2018): 102-119.

Abstract:

“This article presents the technical characteristics of the Belgian STREAM-project (2015- 2019). The goal of STREAM is to facilitate and innovate historical research into local and regional processes through the development of a spatiotemporal infrastructure for early modern Brabant and Flanders, two of the most urbanized and developed areas of pre-industrial Europe. To this end, STREAM systematically collects a range of key data from a diversity of historical sources to provide a geographically comprehensive and long-run quantitative and spatial account of early modern society at the local level (parishes, villages, towns) regarding territory, transport, demography, agriculture, industry and trade, related to the development of a tailored historical geographical information system (GIS) based on the well-known Ferraris map (1770-1778). This article discusses the possibilities and pitfalls of the data collection and the construction of a spatial infrastructure for the pre-statistical era.”

Maakten de pokken je klein?

DETAILS

Gebruikte databank:

LOKSTAT & STREAM

Datum:

augustus 2018

Categorie:

Wetenschappelijke publicatie

MAAKTEN DE POKKEN JE KLEIN?

Met behulp van de uitkomsten van de 19de-eeuwse volkstellingen voor Tielt uit de LOKSTAT-databank en de socio-professionele verdeling voor de 18de eeuw uit de STREAM-databank tonen Vervaeke en Devos in deze studie aan dat het effect van deze ziekte op de lengte , in tegenstelling tot de familiale omstandigheden, niet statistisch relevant is.

Artikel

Vervaeke, Ans, en Isabelle Devos. “Much ado about nothing? Reconsidering the smallpox effect. Height in the nineteenth-century town of Thielt, Belgium”. TSEG/ Low Countries Journal of Social and Economic History 14, nr. 4 (2018): 56-83.

Abstract:

“Anthropometric evidence such as height has been considered a major indicator of the social and economic well-being of past societies. To understand differences in attained height, the role of several determinants has been widely discussed. Since the 1990s, the impact of disease has shown to be a promising topic. In particular, research on the effect of smallpox on the height of the population in nineteenth-century England has triggered heated debate. Voth and Leunig argue that smallpox stunted height, but their results have been called into serious question by scholars such as Oxley, Razzell, Heintel and Baten. In this article, we introduce new sources and evidence for Thielt, a small rural town in Belgium. By linking military registers with smallpox listings, our analysis allows for a nuanced study of the height of conscripts. In early nineteenth-century Thielt, height differences between smallpox survivors and those who did not fall prey to the disease appear to be largely the result of household circumstances. By taking into account individual and familial attributes, we show the importance of the father’s death and father’s occupation for the son’s height. However, smallpox did not have a statistically significant effect on height.”

De vele gezichten van armenzorg

DETAILS

Gebruikte databank:

STREAM

Datum:

januari 2018

Categorie:

Publicatie

DE VELE GEZICHTEN VAN ARMENZORG

Thijs Lambrecht en Anne Winter tonen in hun artikel in “Tijd-Schrift: Heemkunde en Lokaal-erfgoedpraktijk in Vlaanderen” aan hoe de armenzorg op het platteland in het graafschap Vlaanderen tijdens de 18de eeuw was georganiseerd. Op basis van gegevens uit de STREAM-databank konden ze afleiden dat bijna alle gemeenten in het voormalig graafschap over inkomsten voor armenzorg beschikten. Deze inkomsten haalden de gemeenten onder meer uit huurinkomsten van onroerende bezittingen, renten uit kapitaal en belastingen. Er bestond weliswaar een grote ruimtelijke variatie. De medewerkers van het Queteletcentrum stelden deze gegevens op kaart voor (zie afbeelding).

Artikel: 

Lambrecht, Thijs, en Anne Winter. “De vele gezichten van zorg: armoede en armenzorg op het platteland in het graafschap Vlaanderen tijdens de achttiende eeuw”. Tijd-Schrift: Heemkunde en Lokaal-erfgoedpraktijk in Vlaanderen 7, nr. 1 (2017): 44–57.

Oud, ouder, oudst

DETAILS

Gebruikte databank:

STREAM

Datum:

oktober 2017

Categorie:

Wetenschappelijke publicatie

OUD, OUDER, OUDST!

Om een zicht te krijgen op de regionale variatie in gezondheid maakten Devos en Van Rossem gebruik van de STREAM-infrastructuur. STREAM bevat gegevens over de doop- en begrafeniscijfers in Vlaanderen voor honderden vroegmoderne parochies. Daarnaast maakt de onderzoeksinfrastructuur het mogelijk om de gegevens via een geografisch informatiesysteem op kaart te visualiseren. Isabelle Devos en Tina Van Rossem toonden dat, hoewel de sterftecrisissen in het vroegmoderne Vlaanderen veroorzaakt werden door epidemieën en oorlogsconflicten, de structurele regionale verschillen vooral verklaard kunnen worden door de topografie.

Lees het volledige artikel hier

Artikel:

Devos, Isabelle, en Tina Van Rossem. “Oud, ouder, oudst: regionale en lokale verschillen in sterfte in het graafschap Vlaanderen tijdens de zeventiende en achttiende eeuw”. De zeventiende eeuw, 2017, 39–53.


Neem een kijkje op de STREAM-pagina: