De teloorgang van keuterboerderijen in Kust-Vlaanderen

DETAILS

Gebruikte databank:

STREAM

Datum:

January 2023

Categorie:

Wetenschappelijk artikel

De teloorgang van keuterboerderijen in Kust-Vlaanderen

Boerenbedrijven stonden tijdens oorlogen onder gigantische druk. Naast de vernielingen en de ziektes die de rondtrekkende legerbenden meebrachten, verhoogden de overheden of de bezetters ook de belastingdruk. Die werd zo hoog dat sommige bedrijven failliet gingen. 

In Kust-Vlaanderen gingen de oorlogen hand in hand met een bedrijfsvergroting in de 17de en 18de eeuw, waarbij grote (pacht)boeren de ten onder gegane kleine- en middelgrote boerderijen opslokten. Deze grote pachtboeren waren beter bestand tegen de zware druk van de stijgende belastingen. 

Aan de hand van het combineren van bedrijfsdata en rekeningen van de belastingontvanger toont Sander Berghmans (UGent, Vakgroep Geschiedenis) dat de belastingen hierin een sleutelrol speelden. Zijn onderzoek bewijst dat belastingen een zeer belangrijke uitgave waren voor landbouwbedrijven, zeker gedurende oorlogen. Bovendien zien we dat grote bedrijven zich wisten te verzekeren van betalingsuitstel. 

Hoewel het verlenen van betalingsuitstel niet was toegestaan door de lokale overheden bleek dat de lokale belastingontvangers dit wel deden voor de grote landbouwbedrijven. Grote bedrijven bezaten de sociale en economische macht om betalingsuitstel van de belastingontvanger te verkrijgen. Kleinere en middelgrote bedrijven hadden deze macht niet en werden daarom zeer snel failliet verklaard bij wanbetaling. Hun verlaten boerderijen konden dan voor weinig geld gepacht worden door de grote bedrijven. 

Voor de ruimtelijke voorstelling van data in deze studie werd gebruik gemaakt van territoriale inlichtingen afkomstig uit de STREAM-databank.

Dodelijke hitte

Dodelijke hitte

DETAILS

Gebruikte databanken:

S.O.S. Antwerpen

Datum:

November 2022

Categorie:

Blogpost

Auteur: Wouter Ronsijn

De zomer van 2022 was opnieuw warm en droog, met een hittegolf van 9 tot en met 16 augustus. Alweer zorgde die hittegolf voor extra overlijdens. Was dat ook in het verleden het geval? 

We koppelden gegevens uit de databank van S.O.S. Antwerpen aan temperatuurgegevens in Ukkel voor de periode 1833-1946 en stelden vast dat ook in het verleden de sterfte tijdens hittegolven hoger lag, maar dat hittegolven slechts sporadisch voorkwamen. 

De zomer van 1911 was uitzonderlijk warm en zorgde in Antwerpen alleen al voor zo’n 200 extra overlijdens. Dat waren vooral jonge kinderen die stierven met symptomen van buikgriep.



Gezondheidsrisico van extreme hitte

We hebben opnieuw een warme, droge zomer achter de rug. Van 9 tot en met 16 augustus ging er een hittegolf over het land. Voor veel mensen vormt die extreme hitte een groot gezondheidsrisico. Vooral ouderen en mensen met hart- en vaatziekten of ademhalingsproblemen lopen dan een groter risico op overlijden. Tijdens de hittegolf stierven in België 343 mensen meer dan we normaal zouden verwachten in die tijd van het jaar. Dat is veel, maar beduidend minder dan tijdens de hittegolf van augustus 2020, het eerste coronajaar, toen er maar liefst 1460 mensen meer stierven dan verwacht.

Zorgde hitte in het verleden ook al voor meer sterfte? We gingen aan de slag met de (voorlopige) cijfers over het dagelijks aantal overlijdens in Antwerpen, verzameld door de vrijwilligers van S.O.S. Antwerpen. De databank van S.O.S. Antwerpen bevat individuele gegevens van iedereen die in de stad overleed tussen 1820 en 1946, waaronder het geslacht, de leeftijd, de burgerlijke staat en ook de doodsoorzaak van de overledene. De databank laat toe om het aantal overledenen per dag te bepalen. Gekoppeld aan de dagelijkse temperaturen opgetekend in Ukkel van 1833 tot 1946 kunnen we het verband tussen hittegolven en overlijdens onderzoeken.

Oversterfte tijdens historische hittegolven

Voor elke dag berekenden we de verwachte sterfte op basis van het gemiddelde van dezelfde periode in de vijf vorige en vijf volgende jaren. Die verwachte sterfte vergeleken we dan met de werkelijke sterfte. Als de werkelijke sterfte hoger ligt dan de verwachte sterfte, spreken we van ‘oversterfte’. Om de impact van hitte te bepalen, keken we naar de oversterfte op dagen die deel uitmaakten van een hittegolf. Hittegolfdagen zijn dagen in een reeks van minstens vijf opeenvolgende dagen waarop 25 graden of meer werd gehaald, waarvan op minstens drie dagen 30 graden of meer werd gehaald (grafiek 1.).

We stelden vast dat hittegolven in het verleden wel degelijk leidden tot extra overlijdens. Op hittegolfdagen van juni tot en met september lag de dagelijkse sterfte in Antwerpen tussen 1833 en 1946 maar liefst zo’n 15 tot 20 procent hoger dan verwacht. De impact van hittegolven verschilde evenwel sterk van jaar tot jaar. Sommige hittegolven zorgden voor weinig bijkomende overlijdens, andere dan weer veel meer (grafiek 2.). 

Veel hing af van de intensiteit van de hitte (hoe warm het overdag werd, maar ook hoeveel het ’s nachts afkoelde) en de duur van de hittegolf. Kijken we naar een schatting van het aantal hittedoden tijdens hittegolven per jaar, dan zien we dat de impact meestal relatief beperkt was. Zoals grafiek 2 toont, was het aantal hittedoden in Antwerpen zelden meer dan 20 of 30 per jaar met een hittegolf. Er is wel één opvallende uitzondering: het jaar 1911, met maar liefst 204 hittedoden (44 procent meer overlijdens op hittegolfdagen). We zien ook dat hittegolven in de twintigste eeuw vaker voorkwamen dan in de negentiende eeuw (grafiek 1).

Grafiek 1.
Grafiek 2.

Deze resultaten zijn voorlopig, omdat de gebruikte methode nog verder kan worden verfijnd. We keken enkel naar sterfte op hittegolfdagen (d.w.z. dagen die deel uitmaken van een reeks warme dagen), en hielden dus geen rekening met sterfte op afzonderlijke dagen met hoge temperaturen. Daarnaast keken we enkel naar de overlijdens op die dagen zelf, terwijl hitte ook nog één of twee dagen later een effect kon hebben op het aantal overlijdens, wanneer het alweer koeler was. 

Tenslotte werkten we met de oorspronkelijke, ongecorrigeerde temperatuurwaarnemingen van het KMI. Tot 1983 werd de temperatuur in open kasten gemeten, nadien in gesloten kasten. De temperatuurwaarnemingen aanpassen om overeen te komen met waarnemingen in gesloten kasten, zou betekenen dat de zomertemperaturen naar beneden worden bijgesteld. Daardoor zouden we minder hittegolven vinden dan we nu doen met de ongecorrigeerde data.

De dodelijke zomer van 1911

Het jaar 1911 kende dus een uitzonderlijk dodelijke zomer. Wat was er toen aan de hand? Het was dat jaar ongewoon warm. Van 1 juli tot en met 30 september werden in Ukkel op 59 dagen maxima opgetekend van 25 graden of meer, waarvan 24 dagen met maxima boven de 30 graden (grafiek 3.).

De Antwerpse kranten Het Handelsblad en de Gazet van Antwerpen berichtten tijdens die maanden regelmatig over de problemen die de hitte veroorzaakte, in Antwerpen en daarbuiten. Eind juli klonk het nog optimistisch dat de hitte een algemene uittocht naar de zee uitlokte. Maar algauw werd ook bericht over Antwerpenaars die, getroffen door een zonneslag, naar een ziekenhuis gebracht werden. 

Vooral de agenten te paard bleken het zwaar te verduren te hebben. In de Gazet van Antwerpen van 11 augustus valt te lezen dat hun paarden strooien hoedjes droegen ter bescherming tegen de zon maar dat ze zelf bezweken onder hun zware helmen. Die ‘moorddeksels’ zouden in de hitte de agenten niet alleen hun haar doen verliezen maar ook hun gezondheid.

Grafiek 3.

Veel van deze berichten klinken helaas vertrouwd. De droogte waarmee de hitte gepaard ging, zorgde voor bosbranden zoals in Marche-les-Dames, of legde oogsten in de as, terwijl een fabriek in Wetteren uit gebrek aan water de deuren tijdelijk moest sluiten. 

Elders legden meerdere fabrieken in het land het werk gedurende een deel van de dag stil omdat de arbeiders ziek werden van de hitte. In Antwerpen lokte de hitte en droogte meerdere branden uit, waaronder een zeer grote brand in de magazijnen van de Compagnie des Magasins Généraux et Entrepots libres d’Anvers

In Brussel hield niet alleen de hitte maar ook een vlooienplaag mensen uit hun slaap. Op zoek naar verkoeling sliepen velen in open lucht, in het Ter Kamerenbos, het park van Koekelberg of de Warande van Sint-Gillis. Volgens het Handelsblad veranderden die plaatsen ’s nachts in uitgestrekte kampen.


Mensen zoeken verfrissing in het water, Oostende, 1911. (© Postkaart van IBA, publiek domein)
Mensen zoeken verfrissing in het water, Oostende, 1911.

(© Postkaart van IBA, publiek domein)

In de loop van augustus werd duidelijk dat de hitte vooral zijn tol eiste onder de jongsten. Dat bleek eerst uit cijfers van Parijs en later uit Londen, en op 24 augustus meldde het Handelsblad dat dit ook in Antwerpen het geval was. De krant bracht die hoge kindersterfte in verband met de kwaliteit van de melk. Door de hitte en droogte, en het gebrek aan veevoeder dat hieruit volgde, was melk schaars en duur geworden.

Onderzoek van de demografe Godelieve Stroobant bevestigt dat de hitte van 1911 een grote tol eiste, en dat jonge kinderen de grootste slachtoffers waren. Ze schat dat er in 1911 ongeveer 9000 doden meer vielen dan verwacht, waarvan het grootste deel, meer dan 6000, jonge kinderen waren. Velen van hen stierven met symptomen van buikgriep (gastro-enteritis), onder meer door een gebrek aan melk en water als gevolg van de hitte en droogte. Haar bronnen meldden dat ook in Antwerpen en omgeving tijdens de zomer van 1911 een groot aantal kinderen overleden aan gastro-enteritis. 

Cijfers van S.O.S. Antwerpen ondersteunen die bewering. Van januari tot en met juni 1911 stierven er gemiddeld 65 baby’s (< 1 jaar) per maand in Antwerpen. Tijdens de zomermaanden steeg dat aantal enorm, tot 232 in augustus (grafiek 4.). In meer dan de helft van die gevallen in augustus werden darmklachten bij de doodsoorzaken genoteerd, met name (maag- en) darmontsteking of (gastro-)enteritis. Dankzij de Antwerpse data kunnen onderzoekers nu nauwkeurig nagaan in welke mate de sterfte tijdens de zomer van 1911 verschilt van die tijdens andere zomers.

Grafiek 4.

Stroobant stelde evenwel vast dat landelijke gebieden het meest kwetsbaar waren tijdens die zomer. De sterfte lag het hoogst in de provincie Limburg, waar ook de hoogste temperaturen opgemeten werden. In landelijke gemeenten zorgde de droogte immers voor de meeste problemen. Grote steden zoals Antwerpen beschikten toen al over waterleidingen. Toch had ook in Antwerpen de kwaliteit van het stadswater te lijden onder de droogte, en het plaatselijk bestuur raadde inwoners aan het niet te gebruiken zonder het eerst te koken.

Verschillende slachtoffers tijdens historische en hedendaagse hittegolven?

De hitte van 1911 maakte uitzonderlijk veel slachtoffers. Over andere historische hittegolven is momenteel nog weinig bekend, maar daar kunnen de Antwerpse data verandering in brengen. Dankzij het werk van de vele vrijwilligers kunnen we nu niet alleen nagaan wie er tijdens hittegolven kwetsbaar was, maar ook waaraan mensen stierven. Als daaruit blijkt dat, net als in 1911, jonge kinderen het meest kwetsbaar waren, door de combinatie van gastro-enteritis en hitte, dan maakten historische en hedendaagse hittegolven zeer verschillende slachtoffers. Vandaag zijn het immers niet jonge kinderen, maar ouderen die het meeste risico lopen bij hitte. Mogelijk waren vele ouderen vroeger ook slachtoffer van hittegolven, maar was hun aandeel in de bevolking te klein om veel impact te hebben op het totale sterftecijfer. 

Verwacht wordt dat sterftepieken door hitte in de toekomst nog vaker zullen voorkomen, als gevolg van vergrijzing, verstedelijking en klimaatopwarming. Dat laatste is het belangrijkste verschil tussen historische en hedendaagse hittegolven. Zelfs al maakten historische hittegolven veel slachtoffers, de hittegolven op zich waren een relatief zeldzaam fenomeen. De ervaring van de voorbije zomers leert ons dat zulks niet meer het geval is.

Bronnen

  • “Bescherming der policie”, Gazet van Antwerpen, 11 augustus 1911, p. 2
  • “Brussel – Slachtoffers van de Hitte”, Gazet van Antwerpen, 24 juli 1911, p. 4. 
  • “Dagelijkse temperaturen te Ukkel sinds 1833”, website Weerstation Ransberg (https://www.weerstationransberg.be/Dagelijksetemperaturensinds1833.xlsx)
  • “De Branden”, Gazet van Antwerpen, 14/15 augustus 1911, p. 1. 
  • “De duurte der boter”, Handelsblad, 26 augustus 1911, p. 2. 
  • “De eetwarencrisis”, Handelsblad, 11 september 1911, p. 1. 
  • “De Hitte”, Handelsblad, 2 augustus 1911, p. 2. 
  • “De Hitte”, Handelsblad, 24 juli 1911, p. 3.
  • “De Hitte”, Handelsblad, 25 juli 1911, p. 2. 
  • “De Sterfte te Londen”, Handelsblad, 24 augustus 1911, p. 2. 
  • “Gevolgen der aanhoudende droogte”, Handelsblad, 24 augustus 1911, p. 4. 
  • “Grote brand aan de dokken”, Handelsblad, 11 augustus 1911, p. 1.
  • “Hitte en onweer”, Handelsblad, 31 juli 1911, p. 2. 
  • “Slachtoffers van de Hitte”, Gazet van Antwerpen, 31 juli 1911, p. 4. 
  • De Smet D., “Beperkte sterfte door hittegolf”, De Standaard, 12 september 2022, p. 9.
  • UGent, Queteletcentrum, Databank S.O.S. Antwerpen

Literatuur

  •  Brücker, G. (2005), “Vulnerable populations: lessons learnt from the summer 2003 heat waves in Europe”, Eurosurveillance 10, nr. (7) (2005): 1-2.
  • Deboosere, F., “Wat is een hittegolf?”, https://www.frankdeboosere.be/vragen/vraag227.php (geraadpleegd 19.09.2022).
  • García-Herrera, R., J. Díaz, et al. (2010), “A Review of the European Summer Heat Wave of 2003”, Critical Reviews in Environmental Science and Technology 40, nr. (4 (2010): 267-306.
  • Kosatsky, T. (2005), “The 2003 European heat waves”, Eurosurveillance 10, nr. (7) (2005): 3-4.
  • Masuy-Stroobant, G. (2010), “1911: un été exceptionnel en Belgique?”, Annales de démographie historique, nr. (120) (2010): 179-197.
  • Regionaal Informatiecentrum van de Verenigde Naties, “Klimaat: worden hittegolven ‘nieuwe normaal’?)”, https://unric.org/nl/klimaat-worden-hittegolven-nieuwe-normaal/ (geraadpleegd 19.09.2022).
  • Robine, J.-M., S. L. K. Cheung, et al. (2008), “Death toll exceeded 70,000 in Europe during the summer of 2003”, Comptes Rendus Biologies 331, nr. (2) (2008): 171-178.
  • Sardon, J.-P. (2007), “The 2003 heat wave”, Eurosurveillance 12, nr. (3) (2007): 11-12.
  • Sartor, F. (2004), La surmortalité en Belgique au cours de l’été 2003. IPH/EPI Reports n° 2004 – 009. Bruxelles, Institut Scientifique de Santé Publique, 2004.
  • Vlaamse Milieumaatschappij, “Slachtoffers bij hittegolven”, https://www.vlaanderen.be/DataCatalogRecord/bcc21e33-5a2e-30ba-8ad8-872c2fa3660d (geraadpleegd 19.09.2022).

De dataset van S.O.S. Antwerpen is in opbouw en zal volgens planning in de loop van 2022-2023 in gebruik worden genomen. Wie gebruik wil maken van de data-infrastructuur kan contact opnemen met een medewerker van het Queteletcentrum via queteletcenter@ugent.be

De databank kwam tot stand aan de hand van een burgerwetenschapsproject. De voortgang van het project kan je volgen op www.sosantwerpen.be

Zin om een handje toe te steken? Stuur dan een bericht naar sosantwerpen@ugent.be

Lokale gemeenschappen onder druk

DETAILS

Gebruikte databank:

LOKSTAT

Datum:

Oktober 2022

Categorie:

Wetenschappelijk onderzoek

Lokale gemeenschappen onder druk

Gemene gronden vormden vanouds een onmisbaar element in het economische bestaan van de plattelandsbewoners. Dankzij gemeenschappelijke gebruiksrechten op bossen, weiden, heiden en ander land konden vele kleine lieden het hoofd boven water houden in moeilijke tijden. Door de privatisering van deze gronden verdween deze exploitatievorm grotendeels in de loop van de 18de en 19de eeuw. Dit proces verliep echter niet rechtlijnig en ging gepaard met verschillende ontwikkelingstrajecten in diverse gebieden. 

Esther Beeckaert (UGent) onderzocht hoe het complexe systeem van gemene gronden en rechten in de Belgische Ardennen tijdens de periode 1750-1850 evolueerde. Haar studie toont aan dat dit oude systeem maatschappelijke verandering niet uitsluit, in tegenstelling tot wat vaak wordt beweerd in literatuur. Het wijzigde in interactie met commercialisering, toenemende ongelijkheid en door de overheid opgelegde privatisering. 

Het onderzoek resulteerde in een doctoraat in de geschiedenis dat op 7 oktober aan de UGent publiek zal worden verdedigd.

Publicatie:

Esther Beeckaert, Rural transformation in the Ardennes: The commons as landscapes of change, 1750-1850. Ghent, PhD Dissertation, 2022,  pp. 1-346.

De dodelijkste Wereldoorlog

DETAILS

Gebruikte databank:

LOKSTAT

Datum:

September 2022

Categorie:

Wetenschappelijke publicatie

De dodelijkste Wereldoorlog

Over de dodentol van de beide wereldoorlogen in België bestaat nog steeds onduidelijkheid en circuleren verschillende cijfers. De onzekerheid over het aantal militaire en burgerlijke slachtoffers is te wijten aan lacunes in het bronnenmateriaal en het ontbreken van betrouwbare statistieken. Bruno De Wever (UGent, Vakgroep Geschiedenis) waagde zich aan een berekening door verschillende bronnen en databanken die de afgelopen jaren zijn samengesteld, te combineren en kritisch te evalueren.  Hierbij maakt hij onder meer gebruik van LOKSTAT. De resultaten van zijn onderzoek verschenen onlangs in het Liber Amicorum van Piet Chielens. 

De auteur concludeert dat de dodentol van de Eerste Wereldoorlog zowel in absolute cijfers als relatief gezien voor de Belgen groter was dan de Tweede Wereldoorlog (66.000 of 8,86‰ tegenover 53.000 of 6,42‰). Maar wanneer we de vreemdelingen meerekenen die tijdens de oorlogsjaren op Belgische bodem verbleven (met name Joodse vluchtelingen en migranten), eiste de Tweede Wereldoorlog meer slachtoffers (79.000 doden of 9,57‰ van de bevolking). In de vermelde bijdrage is een gedetailleerde statistiek te vinden waarin de omvang van de verschillende categorieën van burgerlijke en militaire slachtoffers worden onderscheiden. 

Publicatie:

Bruno De Wever, “‘Belgische oorlogsdoden van de wereldoorlogen”, in: Nous irons en Flandres: Festschrift Piet Chielens. Ieper, 2022, pp. 361-365.

Landloos Vlaanderen

DETAILS

Gebruikte databank:

LOKSTAT

Datum:

Augustus 2022

Categorie:

Wetenschappelijke publicatie

Landloos Vlaanderen

In een onlangs verschenen studie bestudeert historicus Wouter Ronsijn (UGent) het verloop van het aantal landloze gezinnen in Vlaanderen in de tweede helft van de 19de eeuw. Landloosheid was vooral hoog omstreeks 1850. Niet langer in staat om de kost te verdienen met spinnen en weven terwijl de pachtprijzen van de grond stegen, verloren veel huishoudens hun grond. In 1846 was niet minder dan een kwart van de huishoudens landloos. In 1895 daalde dit cijfer weer in grote delen van Vlaanderen tot tien procent, afgezien van sommige streken waar het tot veertig procent opliep. De daling was het gevolg van enerzijds demografische stagnatie en anderzijds een toename van het aantal kleine landbouwbedrijven. 

Deze bevindingen zijn gebaseerd op censusgegevens en datareeksen afkomstig uit LOKSTAT die de auteur heeft geanalyseerd en in kaart gebracht.

Publicatie:

Wouter Ronsijn, “’Gaining ground’ in Flanders after the 1840s: access to land and the coping mechanisms of landless and semi-landless households, 1850-1900”, in: Landless households in rural Europe, 1600-1900. Boydell Studies in Rural History, 2022, pp. 91-116.

Altijd een markt in de buurt? Het marktnetwerk in Vlaanderen doorheen de vroegmoderne tijd en de negentiende eeuw

ALTIJD EEN MARKT IN DE BUURT? HET MARKTNETWERK IN VLAANDEREN DOORHEEN DE VROEGMODERNE TIJD EN DE NEGENTIENDE EEUW

DETAILS

Gebruikte databank:

STREAM

Datum:

juni 2022

Categorie:

Blog

Auteur: Wouter Ronsijn


De bloemenmarkt van Gent, de vogeltjesmarkt van Antwerpen, de antiekmarkt van Tongeren zijn tegenwoordig vooral toeristische trekpleisters, maar waar kon men vroeger terecht voor de wekelijkse markt? In een vorige blog toonde Wouter Ronsijn hoeveel markten er in het graafschap Vlaanderen gehouden werden tijdens de vroegmoderne tijd. In de bijdrage van deze maand leren we waar er vroeger markten werden georganiseerd en hoe dit patroon evolueerde doorheen de tijd. 

Oude en nieuwe markten

In een eerdere bijdrage hadden we het over de evolutie van het aantal markten tussen ca. 1550 en 1800, en de dagen waarop die markten doorgingen. Naast chronologische zijn er ook geografische patronen in het Vlaamse marktnetwerk. Het overzicht van de Vlaamse wekelijkse markten tussen 1550 en 1800, opgesteld voor het STREAM-project, hebben we op kaart gezet. Het historisch geografisch referentiesysteem van de STREAM-databank laat dat immers toe.

Vergelijken we de kaarten, dan zien we op de lange termijn een verschuiving van kust-Vlaanderen naar binnen-Vlaanderen. Verschillende markten in kust-Vlaanderen die na 1550 verdwijnen, komen niet meer terug en nieuwe markten op andere plaatsen in de kuststreek zijn er weinig. In binnen-Vlaanderen daarentegen worden heel wat nieuwe markten opgericht. Die trend houdt ongetwijfeld verband met de bevolkingsstagnatie in kust-Vlaanderen en de sterke demografische groei in binnen-Vlaanderen.

De markten die tussen 1550 en 1800 worden opgericht, zijn niet altijd nieuwe markten. Soms waren het dezelfde markten die, na verval, opnieuw werden gestart. Zo wist men de aanvraag voor een markt in Sint-Lievens-Houtem in 1783 te ondersteunen door verschillende getuigenissen van ouderlingen uit de buurt. Zij hadden van hun ouders en grootouders gehoord dat er vroeger nog een markt had bestaan in dat dorp, die door oorlogsgeweld ten onder was gegaan. 

Naast de vele oorlogen die het leven verstoorden, hangen golfbewegingen in de oprichting van markten samen met de economische en demografische conjunctuur, met machtsverschuivingen tussen stad en platteland, en tussen hogere en lagere bestuursniveaus. Het functioneren van markten hing immers ook af van eventuele rivalen die politieke macht konden aanwenden om concurrentie te verhinderen. Pas na 1870 was het niet langer nodig om toestemming te krijgen van hogerhand om een markt op te richten, en konden de gemeenten hierover zelf beslissen.

Op basis van het Jaarboek voor Landbouwers kunnen we voor heel België in 1868 op kaart aanduiden waar er wekelijkse (zie kaart 1) en jaarlijkse markten (zie kaart 2) bestonden. Voor vroegere periodes is dat, voor zover bekend, niet mogelijk wegens gebrek aan bronnen. 

Kaart 1: Wekelijkse markten in België, 1868 Bron: Annuaire des agriculteurs pour 1868.
Kaart 2: Jaarlijkse of maandelijkse markten in België, 1868 Bron: Annuaire des agriculteurs pour 1868.

Nota: Omdat het onderscheid tussen jaarlijkse en maandelijkse markten soms moeilijk te maken is (sommige gemeenten hadden tot 12 jaarmarkten, waardoor het eigenlijk een maandelijkse markt wordt), werden beide hier samen genomen.

Grote regionale verschillen

De kaarten maken meteen duidelijk dat er enorme regionale verschillen bestonden binnen België. Dat heeft in de eerste plaats, maar niet uitsluitend, te maken met nederzettingspatronen en bevolkingsdichtheid. Vanzelfsprekend kunnen er meer markten voorkomen in streken waar het landschap opgedeeld is in vele kleine dorpjes dan in streken met slechts enkele uitgestrekte dorpen. Dat was bijvoorbeeld het geval in Oost- en West-Vlaanderen die vele wekelijkse markten telden, maar niet in Haspengouw, waar nochtans ook vele kleine gemeenten voorkwamen. Verder kwamen er veel markten voor in de dichtbevolkte opkomende Waalse industriegebieden rond Mons, La Louvière, Charleroi en in mindere mate Luik, maar ook in de veel minder dicht bevolkte Antwerpse Kempen hadden nagenoeg alle gemeenten een markt. Ten zuiden van de Samber en Maas, waar maar weinig mensen woonden, waren er ook weinig markten.

De kaart voor 1868 maakt verder duidelijk dat, naast nederzettingspatronen en bevolkingsdichtheid, ook regionale economische verschillen een rol spelen. De vele wekelijkse markten in de Antwerpse Kempen dienden vooral om de lokale boeren voordelig hun boter, onder meer bestemd voor de grote steden, te laten verkopen, terwijl de markten in de Waalse industriegebieden wellicht vooral de bevoorrading van lokale consumenten moesten verzekeren. Jaarlijkse markten, die in de negentiende eeuw nog een rol speelden in de veehandel, kwamen opvallend veel voor in onder meer de weidestreek rond Luik.

Tenslotte zijn er ook nog sporen zichtbaar van de macht die steden lange tijd konden uitoefenen over het nabije platteland. Zo zijn er opvallend weinig markten in de onmiddellijke omgeving van enkele grote steden zoals Brugge, Gent, Antwerpen of Brussel. Toch waren er wel al markten in enkele gemeenten die grensden aan die grote steden en die allicht al deel uitmaakten van de stedelijke agglomeratie, zoals Borgerhout bij Antwerpen of onder meer Schaarbeek en Sint-Jans-Molenbeek bij Brussel.

De strijd die, fysiek of woordelijk, eeuwenlang gevoerd werd op en om markten maakt het belang van deze instelling duidelijk. Er werd gestreden tussen stad en platteland over het recht om markten te mogen houden. Er werd gestreden om toegang tot de markt, door kopers en verkopers, mannen en vrouwen, landbouwers, kramers, ambachtslui en winkeliers. Via markten had men toegang tot en controle over handelsstromen, een rechtstreekse bron van inkomsten voor de verkopers, soms ook onrechtstreeks voor de winkeliers en herbergiers die op marktdagen meer volk verwelkomden, of voor overheden die belastingen inden op markten. Kennis van de ontwikkeling van deze concrete markten is onontbeerlijk voor een goed begrip van het dagelijks leven in het verleden.

Wil je aan de slag met de hierboven gebruikte dataset, aarzel dan niet om contact op te nemen met queteletcenter@ugent.be



Bronnen

Literatuur

  • Stabel, Peter. De kleine stad in Vlaanderen. Brussel, Paleis der Academiën: 1995.
  • Stabel, Peter. Dwarfs among giants. Leuven, Garant: 1997.
  • Van Damme, Ilya. Verleiden en Verkopen. Amsterdan, Aksant: 2007.
  • van Bavel, Bas. Manors and Markets. Oxford, Oxford University Press: 2010.
  • Ronsijn, Wouter. Commerce and the Countryside. Gent, Academia Press: 2014.
  • Ronsijn, Wouter. “Het wettelijke land en het werkelijke land: wetgeving en praktijk bij het houden van openbare markten in België, negentiende eeuw”, Handelingen van de Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, 2016, 69, pp. 217-232.
  • Voor een recent overzicht, zie www.markten.be en www.belgischemarkten.be

Markten in Vlaanderen doorheen de vroegmoderne tijd

MARKTEN IN VLAANDEREN DOORHEEN DE VROEGMODERNE TIJD

DETAILS

Gebruikte databank:

STREAM

Datum:

mei 2022

Categorie:

Blog

Auteur: Wouter Ronsijn 


De Gentse bloemenmarkt viert dit jaar haar 250ste verjaardag en is wellicht de oudste bloemenmarkt van Vlaanderen. Zo zou er op de Gentse Kouter voor het eerst bloemen verkocht zijn door de hovenier Toontje Verstuyft op de eerste zondag van juni in 1772. 

Tot in de late twintigste eeuw speelden de lokale wekelijkse markten een centrale rol in het economisch en sociaal leven van de dorps- en stadsbewoners. Toen gingen het niet enkel om bloemen, maar een grote variëteit aan producten. Wouter Ronsijn (UGent) reconstrueerde op basis van de STREAM-databank de ontwikkeling van de wekelijkse markten in het graafschap Vlaanderen tussen ca. 1550 en 1800. Waar kon men terecht? En op welke dagen? 

Week-, maand- en jaarmarkten

Eeuwenlang speelden de lokale markten een centrale rol in het economisch en sociaal leven van de dorps- en stadsbewoners. Op basis van marktaanvragen en -octrooien, officiële enquêtes en overzichten verzameld in de Stream-databank, stelden we een overzicht op van alle plaatsen in graafschap Vlaanderen die tussen 1550 en 1800 officieel of officieus een markt hadden. Daarbij gaat het om fysieke markten: bijeenkomsten van kopers en verkopers op specifieke plaatsen en tijdstippen. Het woord ‘markt’ komt van het Latijnse mercatus. Boeren en boerinnen kwamen er voedsel verkopen (zoals graan, aardappelen, boter, eieren, pluimvee) of grondstoffen (zoals vlas, kemp, oliehoudende zaden). Kramers kwamen met consumptiegoederen (potten, pannen en dies meer) naar de markt, en ook beenhouwers of visverkopers sleten er vaak hun waren. Wekelijkse markten waren eerder gericht op de verkoop van goederen voor dagelijks gebruik (voedsel maar ook grondstoffen). Maandelijkse markten dienden vaak voor de verkoop van vee, terwijl op jaarmarkten een ruimer aanbod aan consumptiegoederen te vinden was of grote paardenmarkten gehouden werden. Gent had één van de oudste jaarmarkten, de zgn. Bamisfoor die ter gelegenheid van het feest van de Heilige Bavo op 1 oktober werd gehouden. Die foor zou teruggaan tot de negende of tiende eeuw. In de middeleeuwen vormden de jaarmarkten van Torhout, Rijsel, Ieper, Mesen en Brugge een cyclus van opeenvolgende foren waarbij elke foor een maand duurde. In het hertogdom Brabant waren de jaarmarkten van Antwerpen en Bergen-op-Zoom de belangrijkste. Deze fysieke bijeenkomsten op specifieke plaatsen en tijdstippen waren een praktische oplossing voor kopers en verkopers om elkaar te vinden. Bij handel zijn steeds twee partijen betrokken, en markten brengen die partijen bij elkaar. Bovendien maakten markten de handel transparanter, omdat ze zicht boden op vraag en aanbod en zo de prijs beïnvloedden.

Aantal wekelijkse markten

Volgens sommige bronnen richtte graaf Boudewijn III in 958 wekelijkse markten op in Brugge, Kortrijk, Torhout en Roeselare. Daarmee zouden zij tot de oudste markten in Vlaanderen behoren, maar vandaag twijfelen historici of die bewering wel klopt. Het ontstaan van de eerste markten in Vlaanderen is in nevelen gehuld. Niettemin is het wellicht juist dat meerdere Vlaamse markten hun wortels hebben in de hoge middeleeuwen (1000-1250) of vroeger. Naarmate de bevolking van Vlaanderen toenam en de handel groeide, steeg op de lange termijn ook het aantal markten. Volgens historicus Peter Stabel was Vlaanderen in de zestiende eeuw een regio met veel steden en marktcentra en kwamen er die eeuw nog verschillende nieuwe centra bij.

Vanaf de vroegmoderne periode hebben we voldoende bronnen om die evolutie cijfermatig te volgen. We gingen voor zes tijdstippen na (1550, 1600, 1650, 1700, 1750 en 1800) welke plaatsen een wekelijkse markt hadden, en op welke dag van de week die markt (of de belangrijkste markt) doorging. Zo blijkt dat Vlaanderen rond 1550, met bijna 60 markten, al een dicht marktnetwerk had (zie grafiek 1). In de tweede helft van de zestiende eeuw daalde het aantal markten echter sterk, samen met de economische ontwrichting en demografische aderlating aan het begin van de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648). Ongeveer een kwart van alle markten was rond 1600 verdwenen, en het duurde tot rond 1700 vooraleer Vlaanderen opnieuw ongeveer evenveel markten telde als rond 1550. Het aantal markten groeide vooral sterk na het midden van de achttiende eeuw. Tussen 1750 en 1800 kwamen er meer dan 20 markten bij, meer dan een derde van het aantal bestaande markten. In de negentiende eeuw nam dat aantal nog toe. Omstreeks 1868 telden de provincies Oost- en West-Vlaanderen maar liefst 110 markten. Door de opkomst van de kleinhandel en de supermarkt zijn de meeste markten echter in de loop van de twintigste eeuw verdwenen.

Grafiek 1: Totaal aantal markten in Vlaanderen, 1550-1800 (Bron: UGent, Queteletcentrum, STREAM-databank)

Vrijdag (geen) marktdag?

In de vroegmoderne tijd waren de markten eerder gelijk verspreid over de verschillende weekdagen, behalve dat er op zondagen geen en op vrijdag weinig markten doorgingen (zie grafiek 2). In de middeleeuwen waren er nog verschillende plaatsen met een zondagse markt, zoals Assenede en Stekene, maar die werden op een bepaald moment verplaatst. Er waren wel uitzonderingen, zoals de markten voor vogels, bloemen en aardappelen die ca. 1800 in Gent op zondag werden gehouden. Dat er weinig markten op vrijdag bestonden heeft misschien te maken met soberheid geïnspireerd door de katholieke regel om die dag geen vlees te eten. Het kan echter ook te maken hebben met het feit dat vrijdag de voornaamste marktdag van Gent was. Op die dag duldde de stad Gent geen concurrerende markten, terwijl nieuwe marktplaatsen wellicht ook niet met Gent wilden concurreren. Bij de inrichting van nieuwe markten koos men vaak dagen waarop in de buurt nog geen andere markten doorgingen. Naarmate het Vlaamse marktnetwerk dichter werd, kwamen er steeds meer markten op vrijdagen bij.

Grafiek 2: Aantal markten per weekdag, 1550-1800 (Bron: UGent Queteletcentrum, STREAM-databank)

Officieel en officieus

Waarschijnlijk zijn vele officiële markten ontstaan uit oudere, informele markten, ontstaan zonder impuls van de lokale overheid. Plaatselijke gezagsdragers hadden verschillende redenen om dergelijke informele markten een officieel karakter te geven. Erkenning droeg bij tot de veiligheid en stabiliteit van de markt. Zo hoefde de markt niet langer in de schaduwzijde van de openbare ruimte door te gaan. De veiligheid van de marktbezoekers werd soms uitdrukkelijk verzekerd in de octrooien waarmee ze werden erkend. Daarnaast maakte die erkenning het makkelijker voor de overheid om toezicht uit te oefenen op de handel die er plaatsvond. Door markten officieel te erkennen, en handel buiten die markten te verbieden, kon men de kwaliteit van de koopwaar inspecteren, kreeg men een beter zicht op de bevoorrading van steden en dorpen, kon men kennisnemen van (en eventueel invloed uitoefenen op) de prijzen waaraan de goederen werden verkocht, en kon men controle uitoefenen op de maten en gewichten waarmee werd gerekend.

Bovendien kon men dan ook belastingen heffen op de markthandel, wat dan voor de kopers en verkopers weer een reden was om die officiële markten te ontwijken en elkaar elders, in het informele circuit, te ontmoeten. Officiële erkenning werd ook gevraagd om het voor inwoners gemakkelijker te maken grondstoffen of voedsel te kopen of hun producten te verkopen, en om de activiteiten te ondersteunen van de herbergiers en winkeliers bij wie een deel van de winst op de markt meteen werd uitgegeven. Daarnaast gaf een markt een dorp ook prestige.

Bij de oprichting van markten speelden echter niet alleen economische of fiscale overwegingen een rol. Markten en foren waren niet alleen plaatsen waar goederen werden verhandeld of belastingen werden geheven. Ze boden ook een gelegenheid voor vertier, voor het verspreiden van nieuws of van geruchten, en ook voor protest en voor strijd. Voor de boeren was de marktdag niet alleen de dag waarop er geld kon verdiend worden met de verkoop van landbouwproducten, het was ook de dag waarop men in zondags pak naar de stad trok om daar het laatste nieuws te vernemen of modieuze nieuwe spullen aan te schaffen. Ook notarissen hadden het drukker op marktdagen. Op succesvolle markten kwam heel wat volk samen, wat een gevaar kon inhouden voor de openbare orde. Vooral bij de oprichting van foren werd soms wat moraliserend het bezwaar gemaakt dat dit dagen van dronkenschap en ledigheid waren.

Het opstellen van bovenstaand overzicht was niet zo eenvoudig, en wat hier werd voorgesteld kan geen aanspraak maken op volledigheid. Het geval van Opbrakel is een mooi voorbeeld van de moeilijkheden bij de reconstructie van het overzicht. In een enquête van begin jaren 1800 stelde de burgemeester van Opbrakel dat zijn gemeente geen markt had. Een poging van enkele jaren eerder om een markt op te richten, stuitte op verzet van de naburige marktplaatsen Nederbrakel en Geraardsbergen en leidde tot niets, omdat de centrale overheid geen toestemming gaf. Die toestemming was sinds de middeleeuwen noodzakelijk, tot die voorwaarde in 1870 afgeschaft werd. Maar de burgemeester gaf in diezelfde enquête eerlijkheidshalve wel toe dat de inwoners van zijn dorp zich gewoonlijk elke donderdag verzamelden, onder meer in herbergen, om onderling kleine waren te verhandelen voor de behoeften van hun gezin.

Aankondiging van de herinrichting van een markt in Opbrakel, 1800. Het ging om een officieuze markt zonder toestemming van de centrale overheid (Bron: Rijksarchief Gent, Scheldedepartement, 2315/5)
Aankondiging van de herinrichting van een markt in Opbrakel, 1800. Het ging om een officieuze markt zonder toestemming van de centrale overheid (Bron: Rijksarchief Gent, Scheldedepartement, 2315/5)

Is dat dan wel of geen markt? Ook buiten de officiële erkende markten gingen activiteiten door die we als markten kunnen zien. Dat waren soms heuse informele markten die nu eens getolereerd, dan weer bestreden werden. Omgekeerd bestonden sommige officiële markten enkel op papier, terwijl ze in werkelijkheid nauwelijks bezocht werden. Over die officiële markten weten we echter vaak meer, precies door hun officieel karakter. In een volgende blog tonen we waar die markten zich bevonden.

Bronnen

  • UGent Queteletcentrum, STREAM-databank.

Literatuur

  • Blockmans, F., “L’équipement commercial de la Flandre avant 1300”, Annales de la Fédération archéologique et historique de Belgique, 1938, pp. 273-286.
  • Carlier, J. J., “Origine des foires et des marchés publics en Flandre”, Annales du Comité Flamand de France, 1861-1862, 6, pp. 127-139.
  • Stabel, Peter. De kleine stad in Vlaanderen.  Brussel, Paleis der Academiën: 1995.
  • Stabel, Peter. Dwarfs among giants. Leuven, Garant: 1997. 
  • Van Damme, Ilya. Verleiden en Verkopen. Amsterdan, Aksant: 2007.
  • van Bavel, Bas. Manors and Markets. Oxford, Oxford University Press: 2010.
  • van Houtte, J. A., “Les Foires dans la Belgique ancienne”, La foire. Bruxelles, Éditions de la librairie encyclopédique: 1953, pp. 175-207.
  • Viaene, Antoon, “Duizend jaar markt te Roeselare”, Biekorf, 1958, 59, pp. 369-372.
  • Verhulst, Adriaan, “De vroegste geschiedenis en het ontstaan van de stad Gent”, Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, 1972, 26(1): 5-39.
  • Ronsijn, Wouter. Commerce and the Countryside. Gent, Academia Press: 2014.
  • Voor een recent overzicht, zie www.markten.be en www.belgischemarkten.be

Wil je aan de slag met de hierboven gebruikte dataset? Aarzel dan niet om contact op te nemen met queteletcenter@ugent.be

Meesters van de straat

DETAILS

Gebruikte databank:

LOKSTAT

Datum:

April 2022

Categorie:

Wetenschappelijk onderzoek

Meesters van de straat

Steden ondergingen vanaf de 19de eeuw een ingrijpende transformatie. De industrialisering, plattelandsvlucht en democratisering hadden een diepe impact op verhoudingen tussen de stadsbewoners en hun lokale identiteitsgevoel. Door middel van straatprotesten, rellen en geweld probeerden groepen om hun antwoord op deze ontwikkelingen door te drukken. 

Martin Schoups onderzocht deze protestacties in de stad Antwerpen tussen 1884 en 1936. Hij ziet drie breuklijnen die aan de basis lagen van de collectieve acties: de uiteenlopende wereldbeelden van liberalen en katholieken, de aantasting van de voorrechten van stedelijke werknemers op economisch vlak en de pogingen van de burgerij om haar waarden en normen aan het proletariaat op te leggen. Het onderzoek is deels gebaseerd op contextuele data over de socio-economische verhoudingen uit LOKSTAT.

Het beschreven onderzoek werd uitgevoerd als onderdeel van het doctorale proefschrift dat Martin Schoups op 23 mei aan de Vakgroep Geschiedenis van de UGent zal verdedigen.

Proefschrift:

Martin Schoups. Meesters van de straat: collectieve actie en de strijd om de publieke ruimte: Antwerpen (1884-1936). Gent, 2022, 408 p.

Groen van toen

DETAILS

Gebruikte databank:

LOKSTAT

Datum:

Maart 2022

Categorie:

Wetenschappelijke publicatie

Groen van toen

In het begin van de 19de eeuw verzamelde en bewaarde Charles Van Hoorebeke alle wilde plantensoorten uit Oost-Vlaanderen. Dankzij zijn herbarium beschikt Oost-Vlaanderen als enige provincie over een volledige catalogus van de flora uit die tijd. Biologe Katrijn Vannerum en historicus Thijs Lambrecht (UGent) vergeleken aan de hand van deze collectie de plantendiversiteit vandaag en twee eeuwen geleden. Niet minder dan 133 soorten uit het herbarium bleken te zijn verdwenen. De auteurs onderzochten wat de oorzaken zijn van deze teloorgang. Een belangrijke verklaring dient te worden gezocht in het verdwijnen van specifieke landschappen. Dankzij LOKSTAT konden de beide onderzoekers de landschappelijke transformatie in detail reconstrueren en analyseren. 

De bevindingen van de auteurs zijn samengevat in een geïllustreerd boek dat bestemd is voor een breed publiek en iedereen met belangstelling in planten en biodiversiteit. In het boek zijn overzichtskaarten opgenomen van historische plantenlocaties en landschappen gemaakt door het Queteletcentrum.

Boek:

Katrijn Vannerum en Thijs Lambrecht. Groen van toen: de verdwenen flora van Oost-Vlaanderen.  Gent, Academia Press, 2022, 128 p.

POPPKAD breidt uit

DETAILS

Gebruikte databank:

POPPKAD

Datum:

Januari 2022

Categorie:

Databank

POPPKAD breidt uit

De kadastrale Atlas van P.C. Popp vormt een eersterangsbron over vastgoed en grondbezit in de 19de eeuw. De databank POPPKAD brengt ettelijke kadastergegevens uit deze publicatie binnen het handbereik van wetenschappers en geïnteresseerden. Meer dan 540.000 grondeigenaars uit de provincies Antwerpen, Brabant, Henegouwen en Oost-Vlaanderen zijn via de projectsite terug te vinden. De site verleent ook toegang tot beelden van de kadasterregisters waarin meer info over vastgoedeigenaars, gebouwen en gronden uit de 19de eeuw zijn samengebracht. Meer dan 29.000 registers werden via deze site al gedownload!

In de loop van 2022 zal de databank verder worden uitgebreid. Dankzij de onverdroten inzet van tientallen vrijwilligers worden alle kadastergegevens uit de provincie West-Vlaanderen, zoals Popp die tussen 1843 en 1852 heeft gepubliceerd, aan de databank toegevoegd. Naar schatting 80.000 persoonsgegevens van eigenaars zullen hierdoor via de online zoekmachine bijkomend raadpleegbaar zijn. Ze zullen beschikbaar komen wanneer de invoer en de verwerking van de data zijn afgerond. 

De geplande uitbreiding verloopt in samenwerking met het project West-Vlaanderen Verpoppt, dat sinds 2019 onder de koepel van Heemkunde West-Vlaanderen doorgaat. 

De Spaanse Griep in België

DETAILS

Gebruikte databank:

LOKSTAT, HISSTER, S.O.S. ANTWERPEN

Datum:

december 2021

Categorie:

Publicatie

De Spaanse Griep in België

Dit artikel biedt het eerste omvattende overzicht van de ernst en impact van de Spaanse Griep in België (1918-1919), en sluit daarmee eindelijk aan bij de uitgebreide internationale literatuur over pandemieën in het algemeen en de Spaanse Griep in het bijzonder. We verzamelden aanwijzingen uit egodocumenten (dagboeken), oversterfte op gemeentelijk niveau, en doodsoorzakenregisters op individueel niveau om het chronologisch en ruimtelijk patroon van de Spaanse Griep in België in 1918 en 1919 te reconstrueren en om het sociaal en demografisch profiel van de griepslachtoffers in Antwerpen te omschrijven, en we bespreken de maatregelen genomen door de overheid in de moeilijke omstandigheden van de Duitse bezetting. Ons onderzoek toont dat voor België de chronologie en geografie van de Spaanse Griep niet los gezien kunnen worden van de verwikkelingen met de Eerste Wereldoorlog, met name van de rol van de soldaten en geëvacueerden die zowel de griep mee hielpen verspreiden, als de sterftecijfers op gemeentelijk niveau de hoogte in dreven.

Artikel: 

Devos, I., M. Bourguignon, et al. (2021), “The Spanish Flu in Belgium, 1918–1919. A State of the Art”, Historical Social Research Supplement 33: 251-283.


Wind- en waterenergie anno 1774

DETAILS

Gebruikte databank:

STREAM

Datum:

September 2021

Categorie:

Wetenschappelijke publicatie

WIND- EN WATERENERGIE ANNO 1774

Vóór de komst van stoommachines vormden molens de meest vernuftige machines die algemeen werden gebruikt. De oudste nog bestaande molen van de Lage Landen dateert uit 1183 en werd gebouwd in Wormhout. Belangrijke toepassingen van molens waren het malen van graan, het pompen van water en het zagen van hout.

Het Queteletcentrum maakte een gedetailleerde overzichtskaart van de molenspreiding op basis van de Ferrariskaart omstreeks 1774 (databank STREAM) . Deze kaart verscheen in een artikel van Alain Goublomme (voorzitter van Molenforum Vlaanderen en Oost-Vlaamse Molens vzw) en Wouter Ronsijn (onderzoeker van de Bocconi Universiteit Milaan en UGent) ter gelegenheid van de expo Naar molens kijken op de erfgoedsite Ename. De rode punten zijn windmolens die vooral in het noordwesten en het noorden zijn geconcentreerd. De blauwe punten geven watermolens weer die vooral in streken met hoogteverschillen waren te vinden. 


Artikel:

Alain Goublomme, Wouter Ronsijn. “Kijken naar molenland”. G/oud: geschiedenis van Oudenaarde en Omgeving, 1, (2021):  32-39. 

Oostende gemeten en geteld

DETAILS

Gebruikte databank:

POPPKAD

Datum:

Oktober 2021

Categorie:

Wetenschappelijke publicatie

OOSTENDE GEMETEN EN GETELD

Oostende vormt vanouds een belangrijke havenplaats die zich in de loop van de negentiende eeuw tot een bruisende stad en toeristische trekpleister ontwikkelde. Een groot deel van dit verleden is nog steeds in duisternis gehuld door de rampzalige vernietiging van belangrijke archiefcollecties tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Auteurs Pieter François (University of Oxford, Centre for Study of Social Cohesion) en Luc François (prof. emeritus Geschiedenis UGent) vullen deels deze leemte met een opmerkelijke en zeldzame studie van het Oostendse kadaster aan de vooravond van de Belgische revolutie. Ze beschrijven in detail de ruimtelijke inrichting,  de huisvesting, de havengebouwen, de grondbezitters, de pachters en de verdeling van de rijkdom aan de hand van de door het kadaster verzamelde vastgoedgegevens in 1829-1834. Het Queteletcentrum verwerkte de gegevens op huisniveau in overzichtskaarten.


Artikel:

Luc François en Pieter François. “Oostende gemeten en geteld: het kadaster van net vóór 1830”, in Als spaken van een tredmolen: gedenkwaardige en- of historische feiten, De Plate. Jubileumboek, 36(2021), 81-95.


De impact van het Belgische transportbeleid

DETAILS

Gebruikte databank:

LOKSTAT

Datum:

augustus 2021

Categorie:

Wetenschappelijke publicatie

DE IMPACT VAN HET BELGISCHE TRANSPORTBELEID

In de loop van de negentiende eeuw onderging België een ingrijpende transformatie op vlak van mobiliteit. In nauwelijks een halve eeuw nam mobiliteit enorm toe door de komst van de spoorwegen en de uitbouw van het vervoersnetwerk. De rol die het transportbeleid speelde in deze transitie is nog onvoldoende bestudeerd. Historica Ingrid Schepers (Universiteit Antwerpen) onderzoekt de verbindingsfunctie van de Belgische spoorwegen met behulp van relationele geografie en combineerde verschillende vormen van mobiliteit. Ze toont aan hoe zeer het transportbeleid bepalend was voor de arbeidsmobiliteit en de complexe verhouding tussen stad en platteland. Voor haar onderzoek maakte ze gebruik van pendeldata en uitkomsten van overheidstellingen uit de databank LOKSTAT.


Artikel:

Ingrid Schepers. “Vertrekken, blijven of beide? De invloed van het Belgische transportbeleid op de arbeidsmobiliteit van de plattelandsbevolking tijdens de negentiende eeuw?”, in Stadsgeschiedenis, 16(2021), 1, 3-20.

Virussen kennen geen grenzen, vaccins jammer genoeg wel

VIRUSSEN KENNEN GEEN GRENZEN, VACCINS JAMMER GENOEG WEL

DETAILS

Gebruikte databanken:

HISSTER

Datum:

Mei 2021

Categorie:

Blogpost

Auteur: Isabelle Devos

De vaccinatiecampagne tegen covid-19 draait in België op volle toeren, maar loopt niet overal van een leien dakje. Er zijn grote gemeentelijke verschillen. In Vlaanderen zijn de kustgemeenten Knokke-Heist en Koksijde met ca. 60 procent gevaccineerden de koplopers; Vilvoorde met nauwelijks 30 procent hinkt erg achterop (31 mei 2021). Volgens sommigen kan de vaccinatiegraad als een armoede-indicator worden beschouwd: in de armste gemeenten ligt het percentage inentingen aanzienlijk lager dan elders. 

Tijdens de eerste vaccinatiecampagne, zo’n twee eeuwen geleden, was er ook een duidelijk verband met armoede. Toen het ging het om de pokken. Alleen was de relatie net andersom: in de armste regio’s werden toen de hoogste vaccinatiecijfers genoteerd. 


Covid-19 vaccinatie: grote lokale verschillen

De verschillen in vaccinatiegraad hebben enerzijds te maken met de leeftijdsstructuur (sommige gemeenten hebben een veel oudere bevolking) en logistieke afspraken in verband met de levering van vaccins en de manier waarop mensen worden gecontacteerd (brief, email, enz.). Anderzijds is niet iedereen even bereid om een prik te laten zetten.

Vooral in Brussel en het Franstalige landsgedeelte is het aandeel vaccinweigeraars groter. Volgens sommigen heeft dit te maken met de sterke invloed van de Franse media waar de vaccinatiescepsis wijdverspreid is (o.a. door enkele medische schandalen). Ook religieuze motieven of een levensstijl die erg natuurgebonden is, zijn redenen om het vaccin te weigeren. Anderen wijzen op een verband met de sociaaleconomische positie, met name het opleidingsniveau en/of de migratie-achtergrond. Mensen met een laag onderwijsniveau hebben meestal minder vertrouwen in de (medische) wetenschap. Ook de vaardigheid om informatie over het vaccin te begrijpen in een andere taal dan de moedertaal, kan de vaccinatiebereidheid ernstig belemmeren.

De eerste vaccinatiecampagne

Vaccinatie bestaat al ruim tweehonderd jaar. De Engelse plattelandsarts Edward Jenner toonde in 1796 het verband tussen koeien- en mensenpokken aan en ontdekte dat mensen immuun werden door hen te besmetten met het koepokvirus. 

In de vroegmoderne tijd stierf één op tien aan de ziekte; vooral kinderen werden getroffen. Jenners uitvinding geraakte snel verspreid. Bij ons voerde de Oostendse geneesheer Roselt in 1800 de eerste koepokinenting uit, gevolgd door de chirurgijn Demanet in Gent en andere medici in de rest van het land.

De koepokinenting was één van de paradepaardjes van het Franse verlichte bestuur. Via voorlichtingscomités en populariserende brochures trachtte ze de bevolking van het nut te overtuigen, maar dat wierp onvoldoende vruchten af. Vanaf 1809 deed ze dat met zachte dwang. 

Toegang tot onderwijs en armenzorg kon voortaan niet langer zonder een vaccinatiebewijs. Zonder het ‘pokkenbriefje’ mochten kinderen niet op school. Gezinnen die een beroep deden op armenzorg, kregen geen steun indien hun kinderen niet waren gevaccineerd. 

Onder het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden werd de kruistocht tegen de pokken op hetzelfde élan voortgezet. Dit werd onder meer vastgelegd in het Koninklijk Besluit van 1818, maar het duurde tot ca. 1823 vooraleer dat op grote schaal werd geïmplementeerd. Daarna stegen de vaccinatiecijfers snel. Op het eind van de jaren 1820 was gemiddeld twee derde van alle kinderen in de Nederlanden gevaccineerd.
Vaccinatiebewijsklein
Vaccinatiebewijs (Rijksarchief Gent, Hollands Fonds, Doos 8a (Collectie Gadeyne))

Geografische patronen in vaccinatiegraad

Achter dat nationaal gemiddelde schuilen echter grote regionale en lokale verschillen. Op basis van de jaarlijkse ‘staten van koepokinenting’ kon het Queteletcentrum gemeentelijke vaccinatiekaarten reconstrueren voor de jaren 1827-29. Al gaat het om een momentopname en vertoonde de vaccinatieregistratie nog wat mankementen, de kaarten geven een duidelijk beeld van de geografische patronen in vaccinatie. 

We berekenden de vaccinatiegraad in verhouding tot het aantal geboorten, in plaats van de bevolking, omdat pokken een kinderziekte was en de vaccinaties vooral aan kinderen werden toegediend.

In veel gemeenten was er een lage vaccinatiegraad: minder dan 13 procent van de kinderen werd er gevaccineerd (zie kaart 1). Hoge scores observeren we in de regio’s rond Kortrijk, Brugge, Turnhout, Waver, Dinant, Philippeville en Luxemburg. In het noorden springen Drenthe, Gelderland en delen van Friesland en Noord-Brabant met bovengemiddelde cijfers in het oog. In sommige gemeenten werd 90 procent en meer gevaccineerd. 

Kaart 1. Aantal pokkenvaccinaties per 100 geboorten, Nederlanden, 1827-29

Met gebruik van smoothing technieken kunnen we lokale verschillen uitvlakken en de geografische patronen nog beter zichtbaar maken (zie kaart 2). De regionale vaccinatiekaarten tonen duidelijk dat de vaccinatiecampagnes het meest succes hadden in het noordoosten en het uiterste zuiden van de Nederlanden. Dat is opmerkelijk, omdat het om de dunbevolktste plattelandsgebieden van het koninkrijk gaat en het besmettingsrisico er minder groot was. Dat het ook de armste regio’s waren, is dan weer minder verrassend, gezien de vaccinatiewetgeving. Maar er is meer.

Kaart 2. Aantal pokkenvaccinaties per 100 geboorten (na smoothing 10 km.), Nederlanden, 1827-29

Geen onverdeeld succes

Het kaartbeeld is niet alleen de resultante van een reeks sociaaleconomische factoren (percentage armen en scholieren in de bevolking), maar ook van een wirwar aan provinciale en lokale regelingen. De uitvoering van het centrale vaccinatiebeleid was namelijk in handen van de provinciale en lokale besturen. De autonomie was groot. Aangezien er toen geen schoolplicht was, werd een groot aantal kinderen niet bereikt. Volgens de Nederlandse historicus Willibrord Rutten was de provincie Drenthe op dat vlak haar tijd ver vooruit: zij koppelde de vaccinatieplicht aan een algemene leerplicht op de lagere scholen. Ook Gelderland en Luxemburg, die net als Drenthe tot de meeste gealfabetiseerde gebieden van de Nederlanden behoorden, hielden streng controle op de vaccinatieplicht. In het westen daarentegen nam men het minder nauw met de handhaving: in veel gemeentescholen werden ook kinderen zonder pokkenbriefje toegelaten.


Vaccinatiescepticisme

Net zoals niet elk individu overtuigd was van het nut van het vaccin, was dat ook het geval voor de lokale besturen. Er was een grote vaccinatieschrik. Het was immers niet duidelijk hoe het vaccin werkte. Virussen en andere ziekteverwekkers waren tot de late negentiende eeuw niet gekend. 

Ook het feit dat gezonde kinderen met een koeienziekte werden ingeënt, wekte veel argwaan. Vanuit katholieke hoek waren er eveneens tegengeluiden, ondanks het feit dat paus Pius VII de vaccinatiecampagne goedkeurde. Voor veel katholieken waren pokken en andere ziekten een straf van God. Inenting was dus niet geoorloofd, aangezien dit Gods werk kon ondermijnen. 

Niettemin is de bekende culturele breuklijn tussen katholieken en protestanten, onder en boven de Moerdijk, op onze vaccinatiekaarten niet zichtbaar.

J. Gilray, The Cow-Pock—or—the Wonderful Effects of the New Inoculation! Anti-Vaccine Society Print, 1802
Aanplakbiljet pokkenvaccinatie, 1854 (OCMW-archief Brugge. Bureel van Weldadigheid. Geneeskundige Dienst. Doos 191, dossier 292.)

Hoge vaccinatiegraad in de armste, dunbevolktste en meest gealfabetiseerde regio’s

Bovendien had niet elk bestuur voldoende middelen om zo’n campagne te bekostigen, ook al werden lokale dokters en chirurgijns door de provinciale geneeskundige commissies van koepokstof voorzien. 

Kinderen werden kosteloos ingeënt, maar in veel regio’s kregen de medici hiervoor een kleine vergoeding uit de gemeentekassen. Daarnaast werden gouden en zilveren medailles uitgeloofd aan medici met het grootste aantal gratis vaccinaties. Velen wachtten trouwens totdat ze een voldoende aantal kinderen konden inenten, zodat ze recht hadden op een medaille. 

Door de verschillen in handhaving van de vaccinatiedwang van scholieren en arme kinderen,  ontstond een paradoxale situatie waarin de hoogste vaccinatiecijfers voorkwamen in de armste, dunbevolktste en meest gealfabetiseerde gebieden in de Nederlanden. 

Op een algemene vaccinatieplicht in België was het trouwens wachten tot 1946. België en Oostenrijk waren de enige Europese landen waar in de negentiende eeuw geen vaccinatieverplichting werd ingevoerd. Lees hier waarom.

Rampenplanning

De eerste vaccinatiecampagne tegen pokken wijst ons op enkele fundamentele uitdagingen voor beleidsvormers die ook vandaag nog gelden. Zo toont ze aan dat zonder aandacht voor sociaaleconomische en regionale verschillen geen doeltreffend vaccinatiebeleid mogelijk is. Op verschillende vlakken zijn de moeilijkheden in de huidige vaccinatiecampagne goed te vergelijken met die van tweehonderd jaar geleden. 

Reeds in 2017 wees de Noorse demograaf Sven-Erik Mamelund op de beperkte aandacht voor sociale ongelijkheid in de noodplannen van internationale organisaties zoals de Wereldgezondheidsorganisatie. Er werd in die rampenplanning wel rekening gehouden met de bijzondere situatie van lage-inkomensgebieden bij de uitbraak van epidemieën, maar niet met de interne verschillen in die landen, noch van die in de hoge-inkomenslanden. 

Nochtans kan de regionale en sociale ongelijkheid in gezondheidspreventie de bestrijding van een epidemie aanzienlijk vertragen, zo weten we ondertussen. In de Belgische vaccinatiecampagne tegen covid-19 worden sommige groepen prioritair gevaccineerd. Daarbij gaat het in de eerste plaats om mensen die vanwege hun leeftijd of medische achtergrond een groter risico lopen. Door in de beleidsstrategieën en projectiemodellen meer rekening te houden met de sociaaleconomische en culturele verschillen in vaccinatiebereidheid en navolging van gedragsmaatregelen kunnen epidemieën in de toekomst ongetwijfeld beter worden bestreden. 

Bronnen

  • Nationaal Archief Den Haag, Archief van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, Afdeling Algemene Zaken,  1823-1831, toegang 2.04.01, nrs. 821-841.
  • Agentschap Zorg en Gezondheid, Vaccinatieteller, https://www.laatjevaccineren.be/vaccinatieteller-cijfers-per-gemeente (laatst geraadpleegd 31 maart 2021) 
  • UGent Queteletcentrum, HISSTER databank

Literatuur

  • Boonstra, Onno. Regionale verschillen in het analfabetisme in Nederland. 1775-1900, Working paper of the Scientific Research Community Historical Demography, WOG/HD/2009-11.
  • Devos, Isabelle. “De negentiende-eeuwse antivaxers”. De Standaard, 23 december 2020.
  • Gadeyne, Guy. “Maatregelen ter bevordering van de vaccinatie uitgevaardigd door het Centraal Bestuur van het Scheldedepartement (1800-1814)”. Annalen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Ronse, 23 (1973): 133-171.
  • Gadeyne, Guy. “Variolatie en vaccinatie tegen de pokken in België sinds de 18de eeuw”.  Geschiedenis der Geneeskunde 6, nr. 6 (2000): 364-375.
  • Rutten, Willibrord, ‘De vreselijkste aller harpijen’. Pokkenepidemieën en pokkenbestrijdingen in Nederland in de achttiende en negentiende eeuw: een sociaal-historische en historisch-demografische studie, Wageningen, 1997.

Welkom in Antwerpen ?

DETAILS

Gebruikte Databank:

LOKSTAT

Datum:

April 2021

Categorie:

Wetenschappelijke publicatie

Zo moeder zo dochter?

Onderzoek naar de uitoefening van beroepen over verschillende generaties bleef lange tijd beperkt tot zonen ondanks het belang van arbeidsparticipatie door vrouwen in het verleden. Vincent Delabastita en Erik Buyst (Departement Economie KULeuven) onderzochten aan de hand van huwelijksakten in het negentiende-eeuwse West-Vlaanderen niet alleen de economische activiteiten van vaders en zonen, maar ook die van moeders en dochters. In hoeverre oefenden deze kinderen hetzelfde beroep uit van de ouders ? Uit de analyse van de talrijke akten blijkt dat dochters mobieler waren dan zonen. Dochters kenden echter minder groei in intergenerationele mobiliteit tijdens de geleidelijke industrialisering van de provincie. De onderzoekers maakten gebruik van LOKSTAT om het algemene bevolkingsverloop in kaart te brengen.


Artikel:

Vincent Delabastita en Erik Buyst . “Intergenerational mobility of sons and daughters: evidence from nineteenth-century West Flanders”, in European Review of Economic History, 2021, 1-28.

Welkom in Antwerpen ?

DETAILS

Gebruikte Databank:

LOKSTAT

Datum:

Maart 2021

Categorie:

Wetenschappelijke publicatie

Welkom in Antwerpen? Het vreemdelingenbeleid in Antwerpen, 1830-1880

In de negentiende eeuw onderging het vreemdelingenbeleid grote veranderingen. Journaliste en historica Ellen Debackere bestudeerde het beleid in de stad Antwerpen van 1830 tot 1880. Ze toont aan hoe de prioriteiten op lokaal vlak verschilden van die van de nationale staat. De stad paste het algemene beleid ten aanzien van buitenlandse nieuwkomers selectief toe. De studies die tot dusver werden uitgevoerd over de geschiedenis van het Belgische migratiebeleid in de negentiende eeuw bleven voornamelijk beperkt tot het nationale niveau met de nadruk op de wetgeving. De implementatie van de regelgeving in een staatkundig bestel dat werd gekenmerkt door een sterke gemeentelijke autonomie, kwam tot op heden weinig aan bod. Het onderzoek van Ellen Debackere vult deze leemte. Het werd uitgevoerd in het kader van een doctoraatsscriptie (UA-VUB) en is deels gebaseerd op censusgegevens afkomstig uit LOKSTAT.


Boek:

Ellen Debackere, Welkom in Antwerpen? Het Antwerpse vreemdelingenbeleid, 1830-1880. Leuven: Universitaire Pers, 2020, 1-280.

Al meer dan 600 vrijwilligers aan de slag!

DETAILS

Gebruikte Databank:

/

Datum:

26 februari 2021

Categorie:

Burgerwetenschap

Al meer dan 600 vrijwilligers aan de slag!

Eind oktober 2020 startte het Queteletcentrum met het burgerwetenschapsproject S.O.S. Antwerpen (Sociale Ongelijkheid in Sterfte (1820-1946). Waar gingen Antwerpenaren aan dood?). In dat project worden de gegevens van het unieke handgeschreven doodsoorzakenregister van de stad Antwerpen van thuis ingevoerd in een digitale databank. 

In dat register wordt van elke overledene tussen 1820 en 1946 de doodsoorzaak vermeld, samen met zijn of haar overlijdensdatum, leeftijd, beroep, burgerlijke staat en allerlei andere persoonlijke gegevens. Het gaat over de gegevens van bijna 500.000 personen!  Eind februari 2021, na vier maanden, zijn maar liefst meer dan 600 vrijwilligers uit België en Nederland aan de slag en is meer dan de helft van de data dubbel ingevoerd. Ondertussen is dit het grootste historisch academisch crowdsourcing project in België geworden!

Met S.O.S. Antwerpen zal het Queteletcentrum doodsoorzaken en epidemieën uit de voorbije twee eeuwen bestuderen: de verschillen tussen mannen en vrouwen, jong en oud, arm en rijk, enz.  Het onderzoek zal niet alleen de volksgezondheid in het verleden goed in kaart brengen, maar ook belangrijke implicaties hebben voor ons inzicht van de gezondheidsontwikkelingen vandaag. Hoe verspreidden epidemieën zoals de Spaanse Griep, de pokkenuitbraak van 1870-71 en die van de cholera in 1866 zich onder de diverse bevolkingsgroepen? Vanaf wanneer vinden we kankers en hart- en vaatziekten terug, en bij welke groepen? 

Zoek je ook nog een leerrijke activiteit die je binnenshuis kan doen? Schrijf je dan in via www.sosantwerpen.be en onderzoek wie vroeger de slachtoffers van epidemieën waren! 

België: de negentiende-eeuwse antivaxer?

BELGIË: DE NEGENTIENDE-EEUWSE ANTIVAXER?

DETAILS

Gebruikte databanken:

HISSTER

Datum:

Januari 2021

Categorie:

Blogpost

Auteur: Isabelle Devos

Eind december 2020 startte België met de vaccinatiecampagne tegen covid-19. Dat is een dikke twee eeuwen nadat het allereerste vaccin werd toegediend. Toen ging het om de pokken, de enige ziekte waartegen al in de negentiende eeuw een vaccin werd ontwikkeld dat in Europa op grote schaal werd toegediend. Voor andere infectieziekten gebeurde dat pas vanaf de jaren 1950-60. 

Hoewel België tot de voortrekkers van de pokkenvaccinatie behoorde, slaagde het er in tegenstelling tot bijna alle andere Europese landen niet in om in de negentiende eeuw een vaccinatieplicht tegen de ziekte in te voeren. De voorlichtingscampagne aan de start bleek toen niet voldoende om op de langere termijn politieke onwil en argwaan bij het brede publiek te overwinnen.

Variolavirus

Pokken is een zeer besmettelijke ziekte die door het variolavirus wordt verspreid en via de lucht of direct contact wordt overgedragen. De ziekte is gemakkelijk herkenbaar aan de etterende huiduitslag. 

Tot in de vroege negentiende eeuw zorgde de ziekte voor 5 tot 15 procent van alle sterfgevallen, in hoofdzaak bij kinderen. Wie de ziekte overleefde, werd voor het leven getekend door zware littekens, maar bleef wel immuun. 

Sinds 1980 vormt pokken de enige menselijke infectieziekte die wereldwijd is uitgeroeid. Dat is dankzij een grootschalige vaccinatiecampagne die reeds in het begin van de negentiende eeuw in Europa van start ging.

Man_met_pokken
Man met pokken
Lady-Mary-Montagu
Lady Montagu (1689-1762)

Van variolatie naar vaccinatie

De voorloper van de vaccinatie, de zogenaamde variolatie, werd in het begin van de achttiende eeuw in Europa geïntroduceerd. Deze techniek, die oorspronkelijk uit China kwam, bestond erin om mensen opzettelijk te besmetten door een kleine dosis pokken (korsten of etter uit de zweren) aan te brengen via een snijwonde in de arm. 

De variolatie geraakte in Europa onder meer bekend via Lady Mary Montagu, de echtgenote van de Engelse ambassadeur in Constantinopel, die het daar had leren kennen. 

Ooit zelf slachtoffer van de ziekte liet ze bij haar terugkeer in Engeland haar dochter inoculeren in aanwezigheid van enkele prominente artsen. Veel verlichte geesten en monarchiëen zoals Zweden en Rusland moedigden het gebruik van deze nieuwe medische techniek aan. 


De eerste variolaties in onze gewesten vonden plaats op 17 mei 1768 in Brussel.  De Gazette des Pays-Bas bracht er twee dagen later verslag over uit. Dokters in andere steden en plattelandsgemeenten volgden snel. 

Onder Maria-Theresia en Jozef II werden verschillende ordonnanties uitgevaardigd om de verspreiding van de ziekte in het kader van de variolatie tegen te gaan. Zo mochten vanaf september 1768 variolaties enkel toegediend worden op minstens 200 toises (390 meter) van een bebouwde kom. Overtredingen werden bestraft met een boete van duizend gulden. Jozef II breidde dit in 1788 uit naar een afstand van 400 toises en een hogere boete. 

Ondertussen was over heel Europa de tegenstand tegen de variolaties gegroeid, vooral vanwege geestelijken en artsen. Enerzijds werd het als een bemoeienis met Gods werk beschouwd en anderzijds vond men het inoculeren van gezonde personen te gevaarlijk.


Vaccinatie

Enkele decennia later kwam de Britse plattelandsarts Edward Jenner met een nieuwe minder riskante techniek. Hij ontdekte in 1796 dat melkmeisjes wel de koepokken konden krijgen, maar niet de gevaarlijke mensenpokken. 

De koepokken vormden een mildere vorm van de menselijke variant en maakten deze vrouwen immuun tegen de pokken. Door gezonde mensen in te enten met koepokstof waren ze levenslang beschermd, aldus Jenner. 

Begin 1800 werd de eerste inenting met koepokken toegediend in Oostende. De eerste pokkeninentingen, later vaccinatie genoemd (naar het Latijns voor koe: vacca), gebeurden op initiatief van enkele chirurgijns en medische genootschappen. 

Via populariserende brochures en voordrachten probeerden ze de bevolking van het nut te overtuigen. Sommige artsen boden ook kosteloos inentingen aan, zoals Joseph Kluyskens in Gent en Louis Vrancken in Antwerpen. 



Publicatie van Edward Jenner (1749-1823) met zijn onderzoek over de koepokinenting

De promotie van de koepokinenting was ook een belangrijke pijler van het gezondheidsbeleid van het verlichte Frans bestuur dat in de Hollandse en Belgische tijd werd voortgezet. Met dat doel werden lokale vaccinatiecomités opgericht. 

Vanaf de jaren 1807 werd de pokkeninenting op verschillende plaatsen een voorwaarde voor toegang tot het gemeentelijke onderwijs en voor steun van het armenbestuur. In 1818 werd dit uitgebreid naar de rest van de Nederlanden, inclusief een vaccinatie-registratie. De inenting kon kosteloos door een geneesheer.

J.B. Maes, De koepokkenzaal, 1819 (STAM Gent).


Verdienstelijke vaccinateurs werden beloond met een medaille en een kleine geldpremie. Aangezien er toen nog geen schoolplicht was, werd een groot deel van de kinderen echter niet bereikt. De inenting van gezonde personen wekte bovendien veel argwaan, die soms religieus gemotiveerd was. 

De officiële cijfers voor de jaren 1830-60 wijzen op een vaccinatiegraad bij jonge kinderen van gemiddeld 50 procent, maar met zeer grote provinciale en lokale verschillen. Dit leidde tot nieuwe epidemieën. Zo vielen bij een pokkenopstoot in 1865 bijna 6.000 doden, en in het begin van de jaren 1870, als gevolg van de verspreiding van het virus tijdens de Franse-Duitse oorlog, 35.000 doden. 

Vooral de regio Antwerpen en Limburg werd toen zwaar getroffen, als gevolg van de deportatie van Franse krijgsgevangen die na de slag van Sedan in 1870, geïnterneerd werden in de citadel van Antwerpen en het kamp van Beverlo.



Medaille voor de bevordering van de koepokinenting, 1832 (Universiteitsbibliotheek Gent)
Grafiek 1. Jaarlijks aantal doden door pokken; België 1851-1939 Bron: UGent Queteletcentrum, Hisster-databank.

Vaccinatieplicht?

De invoering van de vaccinatieplicht in Europa gebeurde in twee fasen. Beieren en Hessen kwamen in 1807 met de primeur, snel gevolgd door andere Duitse staten, Denemarken, Zweden, en in het midden van de eeuw Engeland. 

Na de grote pokkenepidemie in de jaren 1870 werd de vaccinatie verplicht in de meeste andere Europese landen, en tenslotte in 1903 ook in Spanje. België was, samen met Oostenrijk, het enige Europese land waar geen vaccinatieplicht werd ingevoerd. 

Deze uitzonderlijke situatie bleef in het buitenland niet onopgemerkt. Het toonaangevende medisch vakblad The Lancet schreef in 1889 dat de anti-vaccinatiebeweging hier nauwelijks campagne hoefde te voeren omdat “indifferentism, which is peculiarly rife in Belgium, seems to answer its purpose”. Medische deskundigen probeerden het grote publiek te overtuigen van een vaccinatieplicht, maar “it is very doubtful if they will get many people to listen to good advice”.

Jan Jozef de Loose (1769-1849), Vaccinatie (Stedelijk Museum Sint-Niklaas).

De realiteit had weinig met de volksaard te maken. Het jonge België wilde immers zijn inwoners geen strenge regels opleggen. In politieke kringen beschouwde men de vaccinatieplicht als een grote beperking van de individuele vrijheid, ondanks de hogere pokkensterfte in het land. Ook de doeltreffendheid van het vaccin werd in vraag gesteld. Ondertussen was gebleken dat meerdere dosissen nodig waren om levenslange immuniteit te krijgen. 

In 1911 werd wel een wetsontwerp voor vaccinatieplicht ingediend in het parlement, maar door verkiezingen, oorlogsomstandigheden en andere ontwikkelingen werd het pas decennia later terug opgenomen. In 1946 werd de verplichting alsnog ingevoerd, op een moment dat er geen slachtoffers meer vielen, maar vaccinatie wel noodzakelijk was om de terugkeer van de pokken te vermijden. 


Wil je aan de slag met de hierboven gebruikte dataset, aarzel dan niet om contact op te nemen met queteletcenter@ugent.be


Of wens je een handje toe te steken bij ons nieuw burgerwetenschapsproject www.sosantwerpen.be waarin we, samen met vrijwilligers, de sociale verschillen in doodsoorzaken in Antwerpen (1820-1946) zullen bestuderen? 


Wil je weten wie in het verleden de grootste slachtoffers van de pokken waren? Schrijf je dan in via sosantwerpen@ugent.be

Bronnen

  • UGent Queteletcentrum, HISSTER databank
  • Wetsontwerp Gezondheidswet 1911, Kamer van Volksvertegenwoordigers, 5 december 1911.
  • Wetsvoorstel Dexters, Kamer van Volksvertegenwoordigers, 7 augustus 1945.
  • Koninklijk Besluit koepokinenting, 6 februari 1946.

Literatuur

  • Devos, Isabelle. “De negentiende-eeuwse antivaxers”. De Standaard, 23 december 2020.
  • Gadeyne, Guy. “Maatregelen ter bevordering van de vaccinatie uitgevaardigd door het Centraal Bestuur van het Scheldedepartement (1800-1814)”. Annalen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Ronse, 23 (1973): 133-171.
  • Gadeyne, Guy. “Variolatie en vaccinatie tegen de pokken in België sinds de 18de eeuw”.  Geschiedenis der Geneeskunde 6, nr. 6 (2000): 364-375.
  • S.N., “Smallpox and vaccination in Belgium”. The Lancet 133, nr. 3430 (1889): 1048